Nederland demobiliseert.
Bronnen : Dr. L de Jong, deel  4, eerste helft. E.a.

Krantenbericht op 16 mei 1940.

Geheele Nederl. weermacht moet als krijgsgevangene worden beschouwd
De officieren behouden hun wapens.
Troepenonderdeelen blijven ter plaatse van hun legering.
   
OPMAKING VAN LIJSTEN, TROEPEN EN BEWAPENING

De volgende order van den Opperbevelhebber is aan alle troepen commandanten gericht:

  1. De geheele Nederlandsche Weermacht moet als krijgsgevangene worden beschouwd. De Officieren behouden hun wapens.

  2. Troepenonderdeelen van het leger moeten gelegerd blijven ter plaatse, waar zij zich thans bevinden. De troepen kunnen buiten de diensturen vrijheid van beweging ontvangen in de kantonnementen tenzij een Duitsch commandant ter plaatse anders bepaald. Vrijstelling van appels en avondpermissie mag n i e t worden verleend.

  3. Een lijst van alle troepenonderdeelen tot en met bataljons, afdeelingen en zelfstandige kleinere onderdeelen en hun verblijfplaatsen moeten onverwijld bij den naast hoogeren commandant worden ingeleverd. Op deze lijst moet de sterkte worden vermeld en gesplitst in;

    1. Opperofficieren.

    2. Hoofdofficieren.

    3. Subalterne officieren.

    4. Onderofficieren

    5. Korporaals en manschappen.

    6. Paarden.

  4. Op een tweede lijst moet voor elk der zoo juist genoemde onderdeelen worden vermeld de aantallen voertuigen en wapens, de laatste gesplitst in verschillende soorten ( geweren, lichte mitrailleurs, zware mitrailleurs, mortieren, pantserwagens, kanonnen 6 veld, enz) van elk der wapensoorten moet afzonderlijk worden opgegeven de aantallen beschadigde en onbeschadigde wapens. Op deze lijst moet bovendien voor elk der wapens een opgave van de daarbij aanwezige munitie worden vermeld

  5. Iedere vernieling of beschadiging van wapens, munitie of overig materieel is uitdrukkelijk verboden. 

De troepencommandanten worden hiervoor persoonlijk verantwoordelijk gesteld.

image-1 Ingeleverde wapens.[74]

*

Generaal Winkelman zag zich na het vertrek van de regering genoodzaakt, samen met de secretarissen - generaal der verschillende departementen het openbare leven zo goed en zo kwaad als mogelijk gaande te houden. Zij waren daarbij in hoge mate afhankelijk van de bezetters. Voor de meeste Nederlanders neemt na de capitulatie het gewone leven weer zijn normale loop. Men werd daartoe o.a. aangemoedigd door generaal Winkelman.

Het benzineverbruik werd beperkt. Burgerauto- en motorverkeer was alleen toegestaan voor beroep of bedrijf. Alle militair verkeer had voorrang.
Op 16 mei deelde gen. Winkelman mee dat van het tapverbod moest worden afgeweken voor het tappen van bier ten behoeve van Officieren en manschappen van de Duitse weermacht.

Voor de meeste militairen vormden de eerste dagen die op de capitulatie volgden een periode van demoralisatie en verwarring. Men had de strijd verloren, de militaire verbanden waren daarmee hun zin kwijtgeraakt. Uit de eenheden die aan de gevechten deelgenomen hadden, was trouwens veelal elk verband verdwenen en het kwam nogal eens voor dat de officieren zich in die tijd weinig aan de troep gelegen lieten liggen. Toch zochten veel militairen elkaar op na de meidagen, van hoog tot laag, om te praten met gelijkgestemden. 
Ieder trachtte zo spoedig mogelijk met zijn familie in contact te komen: omgekeerd waren er talloze vrouwen dan wel kinderen of andere familieleden van militairen die naar die militairen op zoek gingen of, als hun standplaats bekend was naar hen toe reisden zodra er weer treinen en autobussen reden: "vrouwen met koffertjes vol benodigdheden..., 

  • "..vrouwen die vroegen, vrouwen waarvan wij wisten dat zij hun mannen nimmer meer terug zouden zien. Die vrouwen die we dan met een beklemd hart naar de commandant verwezen."

Aan de verwarring kwam spoedig een einde. Op 21 mei werd bepaald dat de eenheden zoveel mogelijk terug moesten keren naar de gebieden waar zij op 9 mei gelegerd waren. Zij moesten daarbij hun persoonlijke wapens, de munitie en het overige materieel achterlaten. Dat moest verzameld worden en de inlevering diende, zo was door generaal Winkelman gelast, "met snelheid doch ook met zorg" te geschieden. Aan die zorg zal wel het nodige ontbroken hebben; de algemene indruk is evenwel dat het, gegeven de angst voor de Duitse controle en voor represaillemaatregelen, maar zeer zelden voorgekomen is dat men wapens achterhield : dat zou later een groot obstakel blijken voor de illegale organisaties.

*

Winston Churchill op 19 mei 1940; [42]

  • Arm yourselves, and be ye men of valour, and be in readiness for the conflict; for it is better for us to perish in battle than to look upon the outrage of our nation and our altar.

De beraadslagingen eind mei van de Britse regering, over de keuze tussen een wapenstilstand of een verdere oorlog met het derde rijk werd door de overtuigingskracht van Churchill beslecht in het voordeel van de onder de voet gelopen naties in West Europa.

*

 

Dagorder voor het Nederlandsche Veldleger 23 Mei 1940 

Het besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, de Wapens te strekken, teneinde vernieling van onze groote steden en verder bloedvergieten van de bevolking te voorkomen, heeft aan de krijgsverrichtingen een einde gemaakt. Hoezeer dit besluit in zijn droeve noodzakelijkheid ons allen heeft geschokt, hebt gij U daarbij - zij het met bloedend hart - neergelegd, niettegenstaande het Veldleger niet was verslagen en tot nieuwen hardnekkigen strijd gereed stond en bereid was. Nu een groot deel Uwer huiswaarts keert, voel ik mij geroepen allen, die hun plicht hebben gedaan, hiervoor te danken.
Hulde breng ik daarbij in het bijzonder aan die troepen, die in zwaren strijd tegen overmachtigen vijand onwrikbaar hebben stand gehouden, tot zij, dikwijls tot den laatsten man en met het wapen in de hand vielen of hun werd bevolen terug te gaan. De Grebbeberg in het bijzonder, zal tot in lengte van dagen voor verscheidene onderdeelen, die daar streden, een monument vormen van de onversaagdheid en den moed van hen, die plicht en eer stelden boven hun leven. 
Soldaten van het Veldleger! Gedurende bijna tien maanden hebt gij gewaakt voor onze hoogste belangen. Uw Koningin is U dankbaar; het Vaderland eert hen, die vielen en is trotsch op hen, die dapper streden. 

Hoofdkwartier van het Veldleger, 23 Mei 1940. 

De Luitenant-Generaal,
Adjudant in B.D. van H.M. de Koningin,
Commandant van het Veldleger,
J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst.

*

 

Groot verlof.

Richtlijn voor dienstplichtig personeel was bij die demobilisatie, dat slechts diegenen groot verlof kregen die hetzij bij hun vroegere werkgever weer arbeid konden vinden, hetzij zich als zelfstandige konden vestigen. Op 28 mei keurde Winkelman goed dat de helft van het reserve en dienstplichtig personeel naar huis zou terugkeren, mits aan de genoemde voorwaarden voldaan was ; op 4 juni 1940 kreeg de rest verlof om te vertrekken. Dat verlof werd evenwel slechts verleend als de betrokkenen een verklaring van hun werkgever of van hun familie konden overleggen waaruit bleek dat zij door eigen arbeid of anderszins in hun onderhoud konden voorzien. Een ieder trachtte dergelijke verklaringen te bemachtigen; vond men later dan toch geen werk en diende men dus een aanvraag om werkelozensteun in, dan werd men weer naar het onderdeel verwezen waaruit men, eigenlijk ten onrechte, gedemobiliseerd was.
Van de beroepsmilitairen - officieren, onderofficieren en minderen die de vaste kern van marine en leger hadden gevormd - kregen velen functies in de politie, de marechaussee en de luchtbeschermingsdiensten. Die kregen zij evenwel pas nadat zij medio juli schriftelijk verklaard hadden dat zij aan geen enkel front direct of indirect zoude deelnemen aan de strijd tegen de bezetter en dat zij geen enkele handeling zouden begaan of verzuim plegen waardoor de bezetter schade zou kunnen leiden.

***

Overste Buurman in "De geschiedenis van 4R.I.";

  • Op den 24en Mei kwam bericht dat 50% van de aanwezige sterkte met groot verlof mocht vertrekken, indien aangetoond kon worden dat de betrokkenen arbeid had gevonden. Het vertrek had op 25 Mei plaats.
    De 27en Mei werden de met paarden bespannen voertuigen ingeleverd, op 1 Juni werden periodieke verloven verleend. Op 8 juni werd het regiment teruggebracht tot een bataljon onder bevel van den C.-III-4R.I. welk bataljon den naam ontving van Bewakingsbataljon-4R.I. Tevens werd bekend gemaakt, dat ieder die in de gelegenheid was, werk te vinden zou mogen vertrekken. Dezen vertrekken den 11en Juni.
    Den 21en Juni werd  het geheele leger gereorganiseerd, 4R.I. vormde met 1, 9 en 12R.I. het 51eR.I., onder bevel van C.-9R.I. en werd III-51R.I. Overste Buurman vertrekt plotseling om het bevel op zich te nemen van het 52R.I. dat te 's-Gravenhage werd gevormd. 4R.I. had opgehouden te bestaan.
    Den 15en Juli werden ook de nieuw gevormde regimenten opgeheven, de bataljons werden omgezet in korpsen van de Opbouwdienst, waarvan het oude 4R.I. het 27e Korps vormde. Mede werd in dit korps opgenomen de overblijfselen van III-2R.A., welke afdeeling zoo nauw verbonden is aan 4R.I. tijdens de mobilisatie- en de gevechtsdagen. Moge de toen gelegde band niet verbroken worden! Voorlopig bleef het Korps te Noordwijk maar werd later overgebracht naar Meppel en Steenwijk. Deze feiten vallen echter buiten het bestel dezer geschiedenis.

Boven: Noordwijk boulevard, demobilisatie van III-4R.I.

De regimentsaalmoezenier, Pater Jan de Boer;

  • Zo ging alles uit als een kaars; we waren niet voldaan. Wekelijks bezochten we de ziekenhuizen te Leiden om de gewonden te troosten en te zien, hoe ze vooruitgingen. 
    Iedere dag zwaaiden soldaten af. Ze hadden werk of ze hadden kans gezien dit te krijgen. Officieren kwamen vrij en verdwenen. De overste Buurman drukte hen voor het laatst op 't hart, "Dat zij niet ontslagen waren van hun eed." 

De aalmoezenier ging op 24 juni naar zijn nieuwe standplaats in Huizen. Van de hoofdaalmoezenier kreeg hij een schrijven, dat hij voor de tijd van de oorlog eervol ontslag had gekregen uit de militaire dienst. Een lichtpunt vond hij in dat schrijven, "voor de tijd van de oorlog." 
In december 1941 schreef hij aan overste Buurman;

  • Ik heb deel uitgemaakt van het 4R.I., eertijds nog al genoemd ' het vuile vier', in vergelijking met de grenadiers en jagers uit Den Haag. Nu zeggen we 'het voormalige 4R.I.' Moge het door beproeving gelouterd, weer herrijzen. De krijgsverrichtingen van ons regiment mogen met trots aan onze opvolger verhaald worden.
    Het 4R.I. en Valkenburg zijn één geworden. Ook gezien van het standpunt van de Kath. zielzorg, mag het regiment denken aan het Kantonnement Noordwijk, dat staat onder de bijzondere bescherming van St. Jeroen, die ook altijd staat afgebeeld met de 'valk'. Ook die adeldom passé in de nieuwe tijd bij het 4R.I.
    Als dominicaan - Domini canis (hond van de Heer) wil ik dan nog wel als regimentshondje dienst doen!

Op 20 mei 1940 verzocht de res. kapt. L. Verleun, C._MC-III-4R.I. aan majoor Mallinckrodt om;

  • Te bevorderen de dpl. Korporaal van Enter, W.J. die getoond heeft op het gevechtsveld voldoende bekwaam te zijn als stukscommandant op te treden en die meermalen bewijzen van dapperheid gaf, aangesteld wordt tot sergeant.

De korporaal werd op 25 mei tot sergeant bevorderd.

IR.47 vertrok na een overwinningsparade in Katwijk aan Zee in buitgemaakte (gestolen) vervoersmiddelen uit Katwijk naar Kleve en werd daar volgens Oblt. R. Bushe naar het schijnt "mit unbeschreiblichem Jubel empfangen."

image-1 21 mei 1940. Von Sponeck in Katwijk aan Zee.

***

 


De Nederlandse krijgsmacht van ca. driehonderdduizend man was op 15 juni tot ruim tachtigduizend ingekrompen, een maand later tot ruim zestigduizend. Hoofdkwartieren en staven waren geleidelijk opgeheven. Wat er nog aan arbeid verricht moest worden werd in juli, toen ook het Algemeen Hoofdkwartier op last van de bezetter verdween, door een Hoofdregelingsbureau van het dep. van defensie gedaan. Het departement als zodanig verdween dus ook. Het kreeg een nieuwe naam, Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse weermacht.
Er moest een berg werk verzet worden. Vermisten moesten worden opgespoord, de oorlogsgewonden moesten verzorgd. Ca. tweeduizend hunner bleven invalide, met inbegrip van een honderdvijftig geheel- en evenveel grotendeels invaliden. Voorts moesten aan invaliden en aan de nagelaten betrekkingen van gesneuvelden pensioenen toegekend worden. Deze waren laag: de weduwe van een gewoon dienstplichtige kreeg nog geen tien gulden pensioen per week.; had zij drie kinderen te verzorgen dan was dat zestien gulden (een geschoold arbeider die 48 uur per week werkte kreeg een weekloon van ca. zevenentwintig gulden ). Een officiersweduwe zonder kinderen ontving evenwel iets meer dan zevenentwintig gulden.

In de zomer van '40 werd ook begonnen met de voorbereiding van het uitreiken van onderscheidingen; dat werd in juli door de Duitsers verboden. De bewerking van de ingeleverde gevechtsrapporten werd toen nog een klein jaar voortgezet tot de Duitsers naar aanleiding van enkele voorlopige publicaties in de Militaire Spectator ook daaraan een einde maakten. Zij hadden liever dat de in de meidagen geleverde strijd uit de herinnering van het Nederlandse volk verdween. Ook het oprichten van oorlogsmonumenten werd door hen tegengegaan.

Op 15 juli werd de 'Opbouwdienst' opgericht onder leiding van majoor J.N. Breunese (Chef staf III Div.) en met een totaal aan kader en leden van ca. vierenzestigduizend man; hij was, aldus Winkelman "slechts ingesteld om een uitbreiding van de werkeloosheid in ons land te voorkomen en was niet duurzaam van aard". De bezetters hadden er een heel andere bedoeling mee. De opbouwdienst moest de grondslag worden voor een nationaal-socialistisch getinte 'echte' arbeidsdienst. Van de ruim veertienduizend beroepsmilitairen werden ruim drieëntwintig-honderd in de opbouwdienst opgenomen de rest vloeiden naar andere overheidsdepartementen en de burgersector af. 

Erewoord

Al deze afvloeiende militairen hadden hun erewoord aan de bezetter gegeven, dat zij zich aan geen enkele anti-Duitse daad schuldig zouden maken. Totaal weigerden eenenzeventig militairen, waaronder een matroos-stoker van de marine, om principiële reden hun erewoord aan de bezetter te geven. Deze werden in Den Haag in de Frederikskazerne gevangen gezet en als krijgsgevangenen via enkele gevangenkampen in juli 1941 naar het kasteel Colditz (Oflag IV C) in Duitsland afgevoerd. Zo ook de matroos-stoker Willem de Lange, welke door de bezetter kennelijk voor een adelborst werd gehouden. Om te voorkomen dat hij naar een krijgsgevangenkamp voor minderen zou worden gezonden werd hij door de officieren met algemene instemming tot adelborst 'bevorderd'.
Later kwamen daar nog zeven officieren bij, vijf die hun erewoord hadden ingetrokken en twee van het AHK die door Goering verantwoordelijk werden gesteld voor het feit dat op 14 mei ca. zestienhonderd krijgsgevangen, merendeel luchtlandingstroepen, naar Engeland waren afgevoerd. Uit Colditz zijn door de Nederlanders talrijke moedige ontsnappingspogingen gedaan. Een aantal liep goed af, sommige helaas niet.

Kort na Anjerdag, op 15 juli was de demobilisatie goeddeels voltooid. Daarmee was de Nederlandse krijgsmacht die twee maanden daarvoor  tegen de Duitsers slag geleverd had, verdwenen. Niet verdwenen waren de herinneringen en indrukken van honderdduizenden welke deel hadden uitgemaakt van leger, luchtmacht of marine. Teneinde de innerlijke band met de krijgsmacht aan te houden kreeg elk vertrekkend lid van de Kon. Marine een dagorder van schout-bij-nacht Heeris mee. "Vergeet geen ogenblik", stond hier onder meer in,

  • "dat de mogelijkheid voorhanden is, dat over kortere of langere tijd het Vaderland opnieuw een beroep op u zal doen. Houd u daartoe bereid. Beschouw u zelve als staande 'op de plaats rust', wachtende dat het bevel 'geeft acht' zal klinken...."

Overeenkomstige regels ontbraken in de dagorder van de Landmacht. 
Generaal Winkelman was kort na Anjerdag, op 2 juli, gearresteerd en in krijgsgevangenschap naar Duitsland afgevoerd. Vijf opperofficieren van de landmacht en vice admiraal van Laar werden bij hem gevoegd.

Het leven ging door.

Krijgsgevangenen.

De ervaringen die ruim twintigduizend Nederlandse militairen, die gedurende de oorlogsdagen en kort daarna als krijgsgevangenen waren afgevoerd, opdeden in Noord Duitsland mag men aannemen dat hun afkeer van het derde rijk versterkten. Men kwam daar, als regel na een uitputtende treinreis in goederenwagons in verzamelkampen terecht, later in de eigenlijke gevangenkampen die met hun bewaking, prikkeldraad en wachttorens de indruk van een concentratiekamp maakten. Er was weinig eten; 'na een paar dagen werd er bijna een moord bedreven voor een snee brood'. Voor dat weinige eten moesten men vaak in de gloeiende zon uren in de rij staan. Te roken kreeg men niets. Was en slaapgelegenheden waren bijna overal zeer primitief. Daar kwam nog bij dat men in menig kamp te aanschouwen kreeg hoe de Franse en vooral Frans-koloniale militairen mishandeld werden: 'Meedogenloos werden zij door de Duitsers met stokken en geweerkolven bewerkt, zodat zij het uitgilden van de pijn.'

Op grond van een besluit van de dictator konden al deze krijgsgevangenen, m.u.v. enkele die betrokken waren geweest bij de afvoer van de Duitse krijgsgevangenen naar Engeland, in de eerste helft van juni naar Nederland terugkeren, uitgehongerd, smerig, verfomfaaid. De thuiskomst op de stations was overweldigend.

Die hulde, hun gebracht , was voor het hele leger bedoeld, voor de dapperen die, zo meende men, tegen een overweldigende overmacht moedig standgehouden hadden. [88]

**

 

1942

Als reactie op verzetswerk van Nederlandse militairen, gaf Hitler opdracht tot de deportatie op vrijdag 15 mei 1942 van de beroeps- en reserveofficieren, die sinds mei 1940 waren gedemobiliseerd, naar krijgsgevangenkampen.
Zij werden door de bezetter op misleidende wijze bijeengeroepen - zogenaamd ter controle - in de legerplaatsen Assen, Ede, Bussum, Breda en Roermond en onverhoeds in krijgsgevangenschap naar het barakkenkamp Langwasser bij Neurenberg - officieel aangeduid als; Kgf. Offizier-Lager XIII B, Teillager z.b. V - in Duitsland afgevoerd. De enige uitzondering werd gemaakt voor officieren die lid waren van de NSB, WA of de Nederlandse Arbeidsdienst, deze werden omstreeks juli vrijgelaten.
In totaal melden zich ca. 2.700 militairen die als krijgsgevangenen werden gedeporteerd.

Op 1 augustus werd de helft en op 2 augustus de andere helft van de overgebleven krijgsgevangenen per trein naar onbekende bestemming weggevoerd. Het vervoer had plaats in volgepropte personenwagons en gesloten goederenwagens voorzien van prikkeldraad voor de ramen. De bestemming bleek Stanislau in Polen te zijn. Het verblijf te Stanislau (Stalag 371), dat duurde tot januari 1944 is over het algemeen nogal draaglijk geweest, behalve toen men uit bevrijd Nederland geen voedselpakketten meer kon zenden en deze pakketten in het nog bezette Nederland bijna niet meer voorhanden waren.

Toen de Russen in januari 1944 aan de poorten van het duizendjarige rijk rammelden werden de krijgsgevangenen in drie detachementen naar Neubrandenburg (Oflag 67) afgevoerd. Later werd uit deze groep een driehonderdtal merendeel oudere officieren overgebracht naar Tittmoning aan de Salzach nabij Salzburg.
Het einde van de krijgsgevangenschap werd te Neubrandenburg gebracht door de oprukkende Russen en bij Tittmoning op 5 mei door de Amerikanen

Tussen april 1942 en april 1943 waren al ongeveer 187.000 mannen naar Duitsland gezonden.

***

1943

De bezetter had arbeidskrachten nodig om zijn oorlogsmachine draaiende te houden, en verzon een list om die te krijgen.
Op 29 april 1943 stelde de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden, de luchtmachtmaarschalk Christiansen, in een bekendmaking de wegvoering en krijgsgevangenschap vast van "de leden van de voormalige Nederlandse Weermacht", die in mei 1940 in werkelijke dienst waren en niet reeds het jaar daarvoor naar Duitsland waren afgevoerd. Dit betrof dus de reserve officieren, het beroepspersoneel beneden de rang van officier, al het overige dienstplichtig en reserve personeel en alle militairen van het K.N.I.L.

Uitgezonderd waren: alle leden der Nederlandse politie en haar nevenorganisaties in zoverre deze personen op dat ogenblik in actieve dienst stonden bij: [50]

  • de staatsorde politie,

  • de gemeentelijke ordepolitie;

  • de marechaussee (gendarmerie),

  • politie te water,

  • de staatsrecherche,

  • de gemeentelijk reserve;

  • de staatsbrandweer,

  • de gemeentelijke brandweer,

  • de vrijwillige brandweer voorzover deze personen daar als hoofdberoep een functie uitoefenden of leiders waren,

  • onderofficieren, die als hoofdberoep een functie bij de Nederlandse arbeidsdienst uitoefenden.

  • In Duitsland werkende personen.

 

De boevenbende motiveerden dit besluit als volgt :

  • Dat de "grootmoedige handelwijze" van zijn dictator - de invrijheidstelling van de Nederlandse krijgsgevangenen in juli 1940 - door het gedrag van "onverantwoordelijke ophitsers is beschaamd." 
    Ook na terugvoering in krijgsgevangenschap van de beroepsofficieren in mei 1942 hebben "afzonderlijke leden" van het Nederlandse leger in hun vijandelijk gedrag volhard.

Er was natuurlijk meer dan dit alleen maar men pikte het niet langer. 
De april-mei staking was een feit en werd met bruut geweld neergeslagen.

De molens der steeds meedogenlozer wordende bezetter draaide op volle toeren.
Achtereenvolgens werden opgeroepen:

  • Op 5 mei 1943 verscheen in de kranten een oproep aan studenten die geen loyaliteitsverklaring getekend hadden. De oproep was fijntjes gericht aan "vroegere studenten" : zij dienden zich de volgende dag, 6 mei, voor wegvoering naar Duitsland te melden.

  • De eerste groepen militairen, het beroepspersoneel beneden de rang van officier met een geboortedatum na 31 maart 1898, moesten zich op 7, 10 en 13 mei melden in Amersfoort voor krijgsgevangenschap. 

  • De reserve officieren, die zich te Amersfoort op 21 en 22 juni 1943 hadden te melden

  • Het dienstplichtig en reserve personeel beneden de rang van officier, dat zich regiments en korpsgewijze te Amersfoort en Assen moest melden op aangegeven dagen in de maanden juni en juli 1943.

  • Op 8 mei moesten alle Nederlandse mannen tussen 18 en 35 jaar zich melden voor de arbeidsinzet in Duitsland.

  • Op 9 mei een bekendmaking dat alle reserve officieren zich op 25 mei moesten melden.

  • De Koloniale reserve en alle militairen van het KNIL die in mei 1940 in Nederland verbleven kregen opdracht zich op 10 augustus 1943 te Amersfoort te melden.

  • Op 13 mei moesten alle radiotoestellen ingeleverd worden.

Van de vroegere studenten kwam minder dan de helft zich op 6 mei melden. Van de meer dan 1000 militairen die zich op 7 mei moesten melden verschenen er maar 650 en van hen hadden er 200 een vrijstellingsbewijs op zak, zodat zij weer naar huis konden terugkeren. Zo ging het voort maand na maand. Zij die niet aan de oproepen gehoor gaven, moesten onderduiken. Dat werden er vele tienduizenden, op de duur zelfs honderdduizenden. Er moesten adressen voor hun gevonden worden, ze moesten gevoed worden, daarvoor waren distributiebonnen nodig. Dat men er in zo ruime mate in is geslaagd dat alles te verstrekken is niet in de laatste plaats het gevolg van het psychologisch resultaat van de stakingen.

Driehonderdduizend man zouden op basis van de proclamatie van Christiansen in krijgsgevangenschap weggevoerd worden. Al met al werden het er door vrijstellingen om allerlei redenen, door het doorkruisen van de actie door de arbeidsinzet en door het massale onderduiken niet meer dan ten naaste bij achtduizend.

De reserve officieren werden afgevoerd naar Schildberg in Polen, waar zij verbleven tot medio december 1943, toen zij verplaatst werden naar Grüne bij Lisa alwaar zij met de komst van het Rode Leger in januari 1945 naar Neubrandenberg werden overgebracht.

Oproep van alweer gen. Christansen, oa in de Haagsche Courant van 8 juni 1943 dat al het dienstplichtig en reservepersoneel beneden de rang van officier van het voormalig 4, 5, 12 en 19R.I., en de onderdelen die daar uit voortkwamen, zich tussen 08.00 en 12.00 uur in krijgsgevangenschap moesten melden in het "Wehrmachtlager" in de Zonnbloemstraat te Amersfoort. 

Onderofficieren werden aanvankelijk afgevoerd naar Altengraben bij Berlijn van waaruit de zij verdeelt werden over andere kampen zoals Ludwigburg, Stegskoph, Mühlberg a/d Elbe, Stuttgart en Trier.
Reeds snel werden er op deze groep militairen druk uitgeoefend om zich beschikbaar te stellen voor de arbeidsinzet aan welk enkele gehoor gaven. 
Een deel der onderofficieren heeft echter steeds geweigerd en werd daardoor uiteindelijk afgevoerd naar de strafkampen in Polen nl. te Przemysl en Koburzyn.
Het overige personeel is vrijwel geheel bij de arbeidsinzet ingeschakeld geworden, waarbij zo goed als geen rekening werd gehouden met de voor de krijgsgevangen verboden werkzaamheden. [50]

Oflag= Offizier lager.
Stalag= Stammlager= Gemeenschappelijk kamp.

De wereld had het grote geluk dat de werkelijke leiding der oorlogvoering bij de Duitsers uiteindelijk niet in handen lag van beroepsmilitairen, doch bij een ex-korporaal uit Bohemen.

*

  Slotopmerkingen >