TERUG

Bron : MAVORS 1941.

 

Reserve-Eerste-Luitenant J. van Kessel.
SC1.-2-III-4R.I.

DE STRIJD OP EN OM EEN VLIEGVELD.

 

Voorwoord.

Bij de mobilisatie van 1939 werd het 4e Regiment als onderdeel van de Ie Divisie gelegerd te Noordwijk. Het derde Bataljon kwam echter te Katwijk in legering, De eerste compagnie kreeg de Duinschool in Katwijk aan Zee toegewezen, de tweede compagnie kwam via een garage en een nettenschuur terecht in het Weeshuis aan de Voorstraat aldaar; de derde compagnie was gelegerd in twee scholen te Katwijk aan den Rijn en de mitrailleurcompagnie in het R.K. Seminarium, aldaar.

De taak van het 4e Regiment was natuurlijk in de eerste plaats het beletten van een landing uit westelijke richting, terwijl het, bij een Oostelijke bedreiging, als reserve in de waterlinie tusschen Bodegraven en Woerden dienst zou moeten doen. Eenige weken voor het uitbreken van den oorlog werden ijlings de eerste, de tweede en de helft van de Mitrailleurcompagnie op het Vliegveld Valkenburg gestationeerd en aldaar in een hangar gelegerd, Langs de vier zijden van het Vliegveld werden mitrailleur-opstellingen en schuttersputten gegraven, welke helaas, ondanks het aandringen van den Bataljonscommandant, onoverdekt moesten blijven (te duur),

Het bataljon werd gecommandeerd door Majoor J. Mallinckrodt, den eenigen beroepsofficier bij het bataljon.

De tweede compagnie werd gecommandeerd door ReserveKapitein H, L. Segaar, de eerste sectie daarvan door den schrijver, de tweede sectie door den Vaandrig Van de Nieuwe Giessen, de derde door den Reserve-Eerste-Luitenant A. Brouwer en de vierde door den sergeant 1e klasse J. Keereweer.

Vrijdagmorgen 10 Mei 1940 wordt er om half zes gebeld, Een ordonnans, Alarm! Tegelijkertijd hoor ik een aanhoudend motorengeronk.

Uit mijn slaapkamerraam zie ik de menschen samendrommen op de Boulevard. Aankleeden is in een oogwenk gebeurd. Onmiddellijk door de straatjes naar het Weeshuis, waar de compagnie. is gelegerd. Deze is echter reeds afgemarcheerd naar de Boulevard. Zoo snel mogelijk er achteraan, maar in de verte komt zij reeds terug. Nu heb ik als officier van 0. & 0. het beheer over eenige cantines, Het cantinepersoneel is natuurlijk mede uitgerukt en heeft de cantine secuur afgesloten. Cantines beheeren en dienstdoen kan in mobilisatietijd met wat goeden wil samengaan; in oorlogstijd staat men met de handen in het haar: i.c, een cantine met honderden guldens aan voorraden, die, helaas, nog extra groot waren, omdat in Mei nòg twee cantines geopend zouden worden, Na overleg met den Compagnies-Commandant wordt besloten alles achter slot en grendel te houden en het beste er maar van te hopen. Te 5.55 komt het bevel "In looppas naar Katwijk aan den Rijn", Het commando over de eerste sectie heb ik inmiddels van den oudsten groepscommandant overgenomen en nu gaat het er op los! 'Spoedig transpireeren wij, of we in de hondsdagen zijn. De beveiligings-afdeeling kan den afstand maar met moeite bewaren en wordt telkens ingehaald en tot grooter spoed aangernaand. Het gaat vlak langs de huizen, zooveel mogelijk onder de bomen door, langs tuinhekken, naar een onbekend doel. Waar we eigenlijk op af stormen, weten we niet. Het gerucht gaat, dat er parachutisten op het vliegveld Valkenburg zijn geland. Nog steeds in den looppas passeeren we nu het dorp Katwijk aan den Rijn, maar 200 m voor het benzinepompstation geeft de Compagnies-Commandant het teeken "Halt". "Ransels afleggen en opstapelen langs de huizen". "Eerste sectie staat één groep af voor huizenonderzoek in de gemeente".

Sergeant Schuddebeurs wijs ik voor deze taak aan en wanneer hij hiertoe afmarcheert, roep ik hem nog na: "Vergeet de handgranaten niet, die heb je noodig". Zelf verzuimden we echter een wacht bij de ransels achter te laten.

En dan tikken de eerste schoten uit de richting van het vliegveld over onze hoofden. Het is eigenaardig, zoo weinig beangstigend dit klinkt, De soldaten reageeren er nauwelijks op, sommigen bemerken het niet eens. Wij hebben het ons altijd veel erger voorgesteld, De Compagnies-Commandant geeft weer het teeken. "Voorwaarts" en nu kan het ook veel sneller.

Bij het tankstation staat Majoor Mallinckrodt. Hij heeft eindelijk het vurig verlangde nieuws: Het vliegveld is in handen van de Duitschers en de beide andere compagnieën van ons bataljon zijn buiten gevecht gesteld, een gedeelte is gesneuveld of gewond, de rest gevangen genomen. Het lijkt onbegrijpelijk: meer dan 300 man plus nog 2 secties zware mitrailleurs.

Nu komt het eerste gevaarlijke punt: het bruggetje bij het tankstation. Alles gaat echter best. Man voor man in looppas er over en man voor man duikt in den greppel er naast. Zoo bereiken we een meer bedekt terrein. Thans wordt het oppassen. Door mijn kijker zie ik op grooten afstand een groep Duitschers den toegangsweg naar het vliegveld opgaan. Er moeten er dus al in de duinen zitten. De afstand is te groot om te vuren. Nu komt het bevel: "Rechts van den weg in groepencolonne". "Volgorde 1e Sectie, met 50 meter afstand de 2e en 3e Sectie, de 4e Sectie midden achter". De ruitvorm dus. Daar ik maar 2 groepen heb, geef ik het volgende bevel: "Linker groep richtingsgroep, rechter groep 50 meter tusschenruimte, ik bevind mij bij de linker groep; 2 man front-beveiliging, rechter groep bovendien één man flankbeveiliging; denk aan luchtwaarneming".

Dit bevel wordt aanmerkelijk sneller opgevolgd, dan we bij oefeningen gewend zijn. Ieder begrijpt, dat dit bloedige ernst is. Zoo gaat het een paar honderd meter al worstelend door heggen en prikkeldraad. Plotseling hoor ik mijn naam roepen, "Denk er om, je bent niet kogelvrij!" Het is mijn Bataljons-Commandant. Wat een vertrouwd geluid en een vertrouwde situatie! Alleen de witte band om de kepie mankeert. De vervolgoefeningen waren toch nog niet zoo onaangenaam. Maar.... de Majoor heeft volkomen gelijk en ik duik weer wat naar beneden. Van den vijand is intusschen niets meer te zien. We gaan ongestoord verder, ieder kijkt scherp uit. De toegangsweg is reeds duidelijk te zien. Plotseling groot lawaai in de lucht. Een transportvliegtuig komt schijnbaar langzaam nader, schijnbaar langzaam, omdat het zoo groot is en zoo laag vliegt. Hoe dikwijls heb ik dezen winter in de koude niet gecommandeerd: "Met standvizier. Doel: voorste vliegtuig. Mikpunt, twee vliegtuiglengten vóór. Vuren". Dit vliegtuig is ,echter zóó laag, dat ik besluit: "één vliegtuiglengte vóór". Later hebben we uitgerekend, dat het beste commando zou zijn geweest. "halve vliegtuiglengte vóór". Deze zelfde gedachte hebben de andere sectie-commandanten ook gehad en onafhankelijk van elkaar brengen wij dezelfde correctie aan. In ieder geval is de uitwerking verbluffend. Dè motoren slaan af en het vliegtuig duikt tegen den grond,

Dat geeft stemming in den troep, welke echter aanmerkelijk zakt, als even later een salvo op een ander vliegtuig zonder zichtbaar resultaat blijft. Het vliegt tenminste rustig door, Dit doet ons een beetje angstig vragen: "Waar blijven nu onze G-1 tjes, onze moderne vliegtuigen?" In deze 5 dagen heb ik er niet één gezien, Voorwaarts maar weer. De toegangsweg tot het vliegveld is reeds gepasseerd, als het bevel komt, "Links uit de flank, door het terrein naar het vliegveld". Natuurlijk moet nu eerst de rechter groep een kwart cirkel maken, zoodat wij een oogenblik kunnen uitblazen. De bedoeling is verband zoeken aan den weg en deze dan gezamenlijk oversteken. Veel eerder dan verwacht kan worden, kruipt er reeds een groep op ruim 70 m rechts van mij in de sloot langs den weg. Tegen mijn bevel steekt zij deze zelfs over. Den sergeant in mijn hart een standje belovend, steek ik nu ook den weg maar over in het vertrouwen, dat de compagnie wel voor rugdekking zal zorgen.

Door greppels en heggen gaat het weer voorwaarts, maar steeds omzichtiger. Tot het middel zijn wij al doornat. De uitrusting hindert verschrikkelijk. Ieder oogenblik blijft klewang, pistooltasch of kijkerfoudraal ergens achter steken. De Duitsche "overall" is toch heel wat practischer in terrein als dit,

Plotseling stuit ik op een groep soldaten, Dicht op elkaar liggen daar een tiental mannen met den rug naar den vijand. Zonder sergeant en zonder korporaal, Op mijn vraag: "Wat doen jullie daar?" geven zij het antwoord: "Dat weten wij niet, Luit.". "Waar is je commandant?" "Weg, Luit.". "Waar komen jullie vandaan?" "Uit Leiden, met de bus." Het zijn recruten van het lle Depot, 22ste Bataljon. "Mogen we met U mee, Luit,?" "Hebben jullie een mitrailleur?" "Nee, Luit." "Patronen?" "10 per man, Luit." "Onmiddellijk 5 pas tusschenruimte en bajonet opzetten."

Tijd om dit verder uit te zoeken heb ik niet, en tevens mis ik hier mijn rechter groep, Na het oversteken van den weg heb ik niets meer van haar bemerkt. De opvolger van de linker groep wordt groepscommandant bij de recruten, zoodat ik weer twee groepen rijk ben, Later blijkt, dat de mannen, welke ik voor mijn rechter groep hield, ook recruten van het lle Depot, 22ste Bataljon geweest zijn. Mijn rechter groep was bij het omzwenken in de duinen buiten gevecht gesteld en, ik wist er niets van!

Onder deze bedrijven door worden wij af en toe onthaald op mitrailleurvuur uit vliegtuigen. Een bundel stelt mijn eenig overgebleven mitrailleurschutter door een schot in den arm buiten gevecht en treft tevens de doos van mijn laatsten mitrailleur. Er is geen beweging meer in te krijgen. Zonder gewetensbezwaar verdeel ik een trommel patronen onder de recruten, die den koning te rijk zijn met hun nieuwen voorraad.

Verder voorwaarts.

Nu vind ik achter een schuurtje een sergeant met 2 man. Ook al van het Depot. Maar zonder groep. Eerst hoop ik, dat het de groepscommandant is van mijn recruten, maar dit blijkt niet het geval. Deze sergeant is zijn heele groep op 2 man na kwijt geraakt. Ook hem laat ik aansluiten, Wij naderen de laatste heg en stuiten op een breede sloot. Er ligt een plat laag vaartuig in, waarvan een dankbaar gebruik gemaakt wordt. Ongeveer dertig meter rechts loopt een lange greppel of liever een ondiepe sloot loodrecht op het vliegveld aan.

Schets behoort niet bij het verslag.
  1. Schuur.
  2. Vlet.
  3. Hooiberg.
  4. Hei-opstelling.

Jammer genoeg loopt deze niet uit op de ringvaart, maar 5 meter er vóór, dood, Dan moeten die laatste 5 meter maar gekropen worden, Graag zou ik echter willen weten, welke verrassingen ons in die ringvaart te wachten staan, Mijn laatste aanwinst, de sergeant, biedt zich aan dit te gaan onderzoeken. Hij is reeds een goed eind door de sloot, als plotseling minstens drie automatische wapens het vuur op ons openen. Deze verrassing komt uit de omgeving van de heistelling, die niet op het eigenlijke vliegveld staat, maar ongeveer 70 m er voor. Het ligt daar vol cementzakken, planken en balken. Later op den dag er langs komend, blijkt het een ideale opstelling te zijn geweest. Echter met één nadeel: een tamelijk grote doode hoek. Hiervan hoop ik nu gebruik te maken. De korporaal krijgt last het vuur te openen op de heistelling. Mikpunt: Onderkant kade, Met mijn eigen groep hoop ik dan door de sloot te kruipen, man voor man over de kleine terreinstrook tot in de ringvaart, vanwaar 't gemakkelijk moet zijn naar rechts af te wijken en achter om de, voor ons liggende hangar, den vijand op de flank te komen. Aanvankelijk gaat het best. De korporaal schiet best met de recruten, veel beter dan verwacht mocht worden. De splinters zie ik van de planken afslaan. Stofwolkjes uit de cementzakken kunnen door den kijker duidelijk waargenomen worden, De geheele groep is al zonder verliezen over den dam in de greppel aangeland en wij naderen den sergeant op 50 m. Deze maakt aanstalten om den laatsten dam over te kruipen. Plotseling staat er naast de heistelling een man met opgeheven handen, Meenende, dat de vijand zich wil overgeven, sta ik hoogst onvoorzichtig op en doe een paar passen op het land, hem wenkend dichterbij te komen. Het vuren houdt als bij tooverslag op, Ik roep: "Kommen Sie nach hierl Alles soll erst nach hier kommen!" De man roept echter terug: "Nee, U moet U overgeven! U kunt niet meer terug!"

"Wie ben je dan?" "Ik ben korporaal van Veen." Nu gaat er toch een rilling over mijn rug. Hoe kom ik zóó dom de veilige modder te verlaten! Heel voorzichtig doe ik een stap achteruit en roep weer: "Ich verstehe Sie nicht!", terwijl ik hem met de klewang wenk naderbij te komen. Nog een paar stapjes achteruit.

Weer roept korporaal van Veen: "Nee, U moet U overgeven". Nog één stapje. Het lukt. Met een zucht van verlichting zak ik weer in de veilige modder. Een minuut lang was ik pracht van een schietschijf geweest. De vijand begrijpt het nu ook niet meer, Hij geeft zijn gevangene opdracht de sloot door te waden en mij wat duidelijker uit te leggen, waarom doorvechten voor ons nutteloos is. Met de handen in de hoogte laat ik korporaal Van Veen vlak bij mij komen en ruk hem dan onverwachts aan zijn jas naast mij in de modder, Onmiddellijk tikken een paar bundels enkele centimeters over onze hoofden heen en halveeren grassprietjes aan den anderen kant van de sloot. Geen prettig, maar wel een opwindend gezicht!

"Vertel me eerst: Hoeveel man zitten daar eigenlijk?" "Waar zitten ze en wat is je overkomen?" "Er zitten 5 vijanden met twee gevangenen, ze hebben één lange en twee korte mitrailleurs. Zij zitten tusschen de cementzakken en de mitrailleur, de lange, staat bij het witte plankje daar."

Dadelijk laat ik nu het vuur openen op "het witte plankje". Wat jammer, dat we geen mitrailleur meer hebben, L'Histoire ce répète! Er staat weer een man op met de handen in de hoogte, maar nu voel ik er meer voor de onderhandelingen liggende te voeren, Ook hij komt door de sloot waden. Weer houdt het vuren op. Reeds is hij halverwege, als hij den sergeant bij den dam ziet liggen. Hard schreeuw ik: "Hierheen!", maar het is reeds te laat. Doordat hij op den sergeant toeloopt, verraadt hij daarmede, dat daar reeds één der onzen ligt. Inplaats dat de sergeant ook dezen gevangene naast zich in de modder rukt, staat hij tot mijn stomme verbazing op en stapt op het land. De Duitscher en ik schreeuwen nu om het hardst.

Beide mannen staan zichtbaar te aarzelen, met de handen in de hoogte. Ze durven niet voor- en niet achteruit. Duidelijk hoor ik, hoe de Duitscher hen tracht te overtuigen. "Es hat doch keinen Zweck mehr!" en eindelijk met "Handgranat" dreigt. Zóó hard ik kan, gil ik nog: "Spring toch achteruit in den greppel, kerels!", maar voor er nog iets aan gedaan kan worden, verdwijnen ze met de handen in de hoogte in de ringvaart bij de vijandelijke mitrailleurs. De kans om ongemerkt op de flank te komen is hiermede verkeken. Ik besluit tot het volgende bericht: "Verzoeke vuur op vij. mitr. bij den voet van heistelling. Eerste Sectie ligt 80 m ervóór en ongeveer 40 m rechts van het laatste huisje". Mijn oog valt op den trommeltap, waarmede wij de patronen verdeeld hebben, Een prachtig middel om een bericht te verzenden, Het papier wordt er opgevouwen ingedaan en over slooten en heggen bereikt het in een paar minuten den Compagnies-Commandant. Het verwachte vuur blijft echter uit, Wel komt er een ordonnans met het volgende bevel: "Luit., U moet onmiddellijk terugkomen." "Wie zegt dat?" "De Kapitein."

Mijn nieuwste plan om met een grooten boog door de slooten naar rechts om te zwenken wordt hiermede getorpedeerd. Diep teleurgesteld kruipen we nu volgens de regelen der kunst door de slooten terug, hoewel een achtervolging niet waarschijnlijk is. Toch zijn we aanmerkelijk voorzichtiger geworden en het dekken verbetert zienderoogen. Drie lichtgewonden remmen echter aanzienlijk het tempo. Man voor man steken we den weg weer over en man voor man gaan we met sprongen weer verder, van dekking tot dekking, want de vliegtuigen verdwijnen nooit geheel. Bij één van die sprongen duikt er uit een kuil onverwachts een geweer op. Voordat ik mijn vaart kan stuiten, dringt de punt van de bajonet in mijn dijbeen en stuit op het bot. Het wapen was van een recruut, die ijverig met het geweer aan den schouder een put graaft. Het "protest" doet een sergeant te voorschijn komen, die door mijn recruten als hun verloren groepscommandant herkend wordt. Op de vraag, waarom hij zijn groep in den steek heeft gelaten, antwoordt hij verontwaardigd, dat ze "hem aan zijn lot overgelaten hebben!" Ook zijn sectie-commandant is onvindbaar, zoodat mijn Kapitein hem maar met 10 man onder zijn hoede heeft genomen. Later op den dag zie ik hen niet meer; vermoedelijk door hun onderdeel teruggevonden.

Mijn Compagnies-Commandant bevindt zich in een boschje en na een noodverband aangelegd te hebben, ga ik verslag uitbrengen. Het is daar achter mijn rug in de duinen heet toegegaan. Naast den Compagnies-Commandant ligt een gewonde: de commandant van mijn rechtergroep, Hij vertelt, dat er plotseling een Duitsche kapitein vóór hen op een duintop sprong en hun allen gelastte zich over te geven. 5 á 6 geweerschoten knalden hem er af, waarop, de Duitschers, die in een hinderlaag lagen, met handgranaten antwoordden. De rechter groep met de geheele tweede Sectie werd buiten gevecht gesteld, De vaandrig van de Nieuwe Giessen werden beide beenen doorschoten. Wat niet gewond was, gaf zich over! En dit alles zonder dat we er iets van gemerkt hebben. Het is een triest verhaal. De situatie wordt er wel duidelijker door. De vierde Sectie, achter de tweede, verjoeg den vijand juist op tijd, zoodat we niet in den rug aangevallen werden. 's Avonds vind ik vele gewonden in de Anna-Kliniek in Leiden terug. Bijna allen hebben scherfwonden, weinigen schotwonden. Ook krijgt korporaal Van Veen, die bij de 3e Compagnie behoorde, nu gelegenheid zijn ervaringen te vertellen.

Zijn verhaal is nog triester.

"We zaten in een stelling, toen de vijand ons eerst beschoot met mitrailleurs en daarna met handgranaten dreigde. De sergeant zeide toen, "Jongens, we geven ons maar over". Een soldaat wilde nog doorvuren, maar de sergeant verbood dit. En toen gaven we ons maar over!"

Nu krijg ik de opdracht, met de rest van mijn sectie de linie te verlengen langs den Wassenaarscheweg naar het Zuiden. Het wachten is nu op de mortieren. Als deze aangekomen zullen zijn, gaan we weer voorwaarts het vliegveld op. Plotseling klinkt een gillend geluid door de lucht, gevolgd door een ontploffing, die één der gestrande vliegtuigen in brand doet vliegen, Onmiddellijk gevolgd door een tweede en derde projectiel, Wat schieten onze houwitsers toch prachtig raak! Bijna ieder schot zet één der vele vliegtuigen in brand. We wijzen elkaar aan, welke nu aan de beurt is! Zelfs vliegtuigen vlak bij de hangaars worden getroffen, maar niet één schot treft de hangars zelf, die vol met gewonden liggen, zooals we later op den dag zouden bemerken. We zijn het er allen over eens: Onze artillerie is perfect in orde. Maar de vijand is er ook nog!

Motorengeronk in de lucht. Het zooveelste escadrille nadert. Nu zoekt zij de batterij, Deze was buitengewoon listig door Reserve-Kapitein Schreuder (2-III-2 R.A,) opgesteld. Gewoon in de slagschaduw van de barakken in het barakkenkamp. Naast elke barak één stuk, met het eind van den loop gelijk met den muur. Van bovenaf moeten ze een integreerend deel van het debouw geleken hebben. Telkens wordt even gewacht met vuren, tot de vliegtuigen weer wat verder weg zijn en daarna vallen de salvo's. Dit gaat zoo een poosje door, tot de vliegtuigen het zoeken opgeven en weer voor korten tijd verdwijnen. Ze vliegen nu heel wat hooger dan 's morgens en blijven uit ons geweervuur.

Dan komt eindelijk, mèt de mortieren, het langverwachte bevel tot oprukken naar het vliegveld. Tevens krijgen wij ondersteuning van een compagnie van het 4e Regiment Infanterie. Als het nu niet lukt, lukt het nooit.

De aanval op het vliegveld begint weer als 's morgens.

Ongeveer 14.00 gaat de eerste Sectie, of liever, wat er nog van over is, aangevuld met resten van de tweede en derde Sectie, weer het bekende weggetje naar de heistelling. Links gaat de rest van de derde Sectie en de geheele vierde Sectie langs den toegangsweg. Achter ons komt een compagnie uit Noordwijk. Deze is nog als versterking aan ons Bataljon toegevoegd. Spoedig bereiken wij weer het schip en zonder vijandelijk mitrailleurvuur steekt de eerste groep over. Man voor man den eersten dam over en daarna de ondiepe sloot in. Zelf wacht ik bij den dam de volgende groep in en, terwijl de eerste groep haar mitrailleur vast in stelling brengt tegen de heistelling, kruipt de tweede groep over het schip. Dan komt het drama.

Boven. Positie zandtreinviaduct. De rode stip geeft ongeveer de positie Lt. van Kessel weer.

Onder. Uitzicht van de Duitsers vanaf het zandtreinviaduct.
Op de voorgrond een tas, daarachter de loop en kamer van een MP40 en daar weer achter de rails van de zandtrein.

Onverwachts valt een vijandelijke bundel uit de richting van het viaduct over den Wassenaarscheweg bij de "Pan", op ongeveer 600 meter afstand. De bundel scheert juist langs de sloot over de geheele lengte. Hoewel de mannen 4 meter uit elkaar liggen, helpt dit nu niets. Eerst pikt de bundel korporaal van Veen, daarna 2 soldaten, die ernaast liggen, vervolgens den groepscommandant, sergeant Scholten en eindelijk den opvolger, korporaal Huygen. Allen zijn onmiddellijk dood, op den opvolger na, wiens beide beenen zijn doorschoten. Eén van onze eigen recruten, nog maar een paar weken van het Depot (een jongen van 19 jaar) en ikzelf zijn de eenige overgeblevenen. Als ik later, een paar weken na den oorlog, dit eens grondig ga uitzoeken, blijkt, dat wij, van het viaduct af, door een flauwe terreinplooi nèt niet te zien waren, De recruut krijgt een zenuwtoeval en wringt zich half onder mij. Hij klemt zich zoo aan mij vast, dat ik aanvankelijk niet weg kan komen en, meer dóór den grond dan er over, weten we over den dam te komen, Nu moet een klap met de revolver me vrij maken, De arme jongen blijft huilend liggen en na veel moeite krijg ik hem eindelijk zoover, dat hij weer mee komt. Oorlog is geen kinderspel.

Nu moet de plaats van den vijandelijken mitrailleur opgezocht worden. De opstelling moet in de richting van het viaduct over den Wassenaarscheweg zijn. Inmiddels heeft de derde Sectie op dit punt aansluiting met ons gekregen. Luitenant Brouwer ontdekt van een schuurtje uit, dat de mitrailleur inderdaad is opgesteld op het duin bij het viaduct over den Wassenaarscheweg. Een bericht gaat onmiddellijk naar den Bataljonscommandant, die zich niet onbetuigd laat. Toch duurt het nog eenigen tijd, voordat het gevraagde vuur wordt uitgebracht. Inmiddels blijven de Duitschers ons onder vuur nemen en zij schieten haarscherp. Als ik een helm opsteek met den klewang, al is het maar een paar centimeters, volgen onmiddellijk de schoten. Dan wordt plotseling het gevraagde vuur op het viaduct gelegd. Door mijn kijker zie ik de uitwerking tegen en bij het viaduct. Wat moeten ze het daar warm gehad hebben. Tot overmaat van ramp komen er nu weer onophoudelijk vliegtuigen over ons heen en nemen deel aan het gevecht, Ieder van ons ligt als een mummie. Toch laten ze ons veel meer met rust dan de linker Sectie. De oorzaak schijnt te zijn, dat wij door de grootere tusschenruimten geen doelen bieden, terwijl de andere Sectie, door het terrein gedwongen, veel dichter op elkaar ligt. Daarin ligt ons behoud. Hoe dikwijls heb ik dien dag niet geroepen, "Uit elkaar!"

Dan blijken de Duitschers van het viaduct verdreven te zijn. De stem van den Bataljonscommandant schalt over het slagveld: "Voorwaarts". Het valt niet mee de mannen uit de sloot te krijgen, maar zonder vijandelijk vuur bereiken we de ringvaart. De linker Sectie maakt al gevangenen, die zich overgeven, omdat ze geen patronen meer hebben. Wij komen geen vijanden tegen, zoodat we spoedig bij den hangar belanden. Aan den rand van het vliegveld staan 5 á 6 houten schuurtjes, welke doorzocht moeten worden. Ook de hangars voor me vertrouw ik niet erg. Juist ben ik klaar met het geven van de bevelen voor het doorzoeken, als er weer vliegtuigen komen. Ditmaal is het op ons gemunt. Nog net kan ik tusschen een paar cementzakken springen. De kogels slaan splinters af van den houtstapel, waar ik een oogenblik tevoren achter stond. Diep kruip ik weg. Daar hoor ik geritsel aan den anderen kant van den stapel. Langzaam glijdt een bajonet over den grond, Een randje van een helm wordt zichtbaar en.... het is sergeant van Gellicum van 3-III-4 R.I., die zich dien morgen niet had laten gevangen nemen en nu door ons "verlost" wordt. Hij had zich keurig verstopt en ons eerst voor vijanden aangezien. Kort tevoren waren er naar zijn meening nog vijanden bij de schuurtjes geweest, zoodat we zeer voorzichtig verder gaan. Alles blijkt gelukkig veilig en we komen bij het eerste gestrande vliegtuig aan. Dit is geheel onbeschadigd, De wielen zijn echter tot de assen in den weeken grond gezakt. Een gedeelte van de vliegtuigen is door de houwitsers in brand geschoten, maar op het stuk veld, waar wij ons bevinden, staan de meeste onbeschadigden. Alleen is de romp doorzeefd met kogels. De soldaten willen weten, wat ze moeten doen. Kapot maken of heel laten, Het is een moeilijk dilemma, waarin ik verkeer. Blijft het veld door ons behouden of.... Maar men heeft er toch verscheidene stuk geschoten. De bedoeling is dus: Onklaar maken. Maar hoe? Met een geweer in de hand kruip ik het eerste vliegtuig binnen en ga met de kolf op het dashbord beuken. Ziezoo, deze kan voorloopig niet weg. Een paar weken later spreek ik iemand van Koolhoven, die mij uitlegt, dat dit niet afdoende is. Nu heb ik op de S.R.O.I. en op de wintercursussen veel geleerd, maar nooit zoo iets praktisch als "Hoe verniel ik een vliegtuigl"

Op het tweede volgt nog een derde vliegtuig, maar dan kan ik niet meer, Bovendien weigert mijn been nu geheel den dienst en moet ik het achter mij aansleepen. Bij den ingang van den laatsten hangar biedt iemand me, een friesche chocomel aan, Dit knapt me weer zoover op, dat ik besluit eens in de barak naar mijn collega's te gaan kijken. Ik hoorde nog in het voorbijgaan, dat Kapitein de Vries van 1-III-4 R,I. er zwaar gewond lag, Bij den ingang stuit ik plotseling op een parachutist. Vlugger dan ik het hier zeggen kan, vliegt mijn pistool naar boven, maar de Duitscher steekt zijn handen in de hoogte en zegt met een medelijdend lachje: "Ich bin Arzt!" Daar had ik bijna een dokter doodgeschoten. Nu zie ik ook de gevolgen van den aanval. Een geheele barak vol Nederlandsche en Duitsche gewonden. Bij den Kapitein vind ik zelfs een "Pfarrer", Ook al in de uniform van parachutist. Dit is de Duitsche grondigheid. Buiten gekomen krijg ik nu het bevel een reserve te vormen voor de compagnie, terwijl Luitenant Brouwer tusschen de hangars stelling moet nemen: "Front Valkenburg", Nu komt er een oogenblik rust en bekijken we tropheeën uit de vliegtuigen medegenomen.

Ineens vallen er schoten en alles zoekt dekking. Het zijn echter Nederlandsche geweren, die ons beschieten. Het is de Compagnie achter ons, die na een "stormvuur" afgegeven te hebben, thans met groot geschreeuw het vliegveld komt "veroveren". Als het misverstand is' opgehelderd, blijkt het ons een lichtgewonde te hebben opgeleverd. We komen er genadig af, Een van de nieuw aangekomen soldaten mag nu een vlag hijschen op de hangar en als deze breed uit wappert, gaat er een groote ontroering door ons heen en juichen we zoo hard we kunnen.

"Boem!!!" "Booem!!!" Op 100 meter vallen er vliegtuigbommen. Weer duikt alles zoo diep mogelijk weg. Met een anderen officier spring ik in een diepen granaattrechter, die 's morgens door een Duitsche bom in den bodem is geslagen, Dicht tegen elkaar aan, wachten we de volgende bom af. Deze laat niet lang op zich wachten. Een paar meter naast onzen krater slaat zij in en doet onze kuil de helft kleiner worden. Dit scheelt toch maar weinig. Het zijn Engelschen, die ons blijkbaar voor Duitschers aanzien! En dat ondanks de vlag!

Het kost ons intusschen 1 zwaargewonde en 2 lichtgewonden.

Enfin, dit hebben we weer gehad en nadat we ons aan den inhoud van een veroverde parachutisten-broodzak te goed hebben gedaan (wat waren die goed voorzien) vraag ik verlof Dr, Verdonk op te zoeken om naar mijn been te laten kijken. Het is nu zoo dik geworden, dat het achter me aansleept. Dr. Verdonk is niet te bereiken op dit oogenblik, maar de Duitsche dokter biedt zich aan ernaar te kijken. Hij vindt het een ernstig geval, want na een Tetanusinjectie schrijft hij "Eine Woche Ruhe" voor. Tegen dezen raad maak ik ernstig bezwaar, maar mijn Kapitein houdt een motorordonnans aan, hijscht mij op de duo en stuurt me naar de verbandplaats in Katwijk aan Zee. Ik mag terugkomen, als de dokter dáár het goed vindt. Intusschen is het donker geworden. Met het pistool in de vuist gaat het langzaam over den Wassenaarscheweg. Den motorrijder geef ik opdracht wat harder te rijden, maar hij waagt geen grootere snelheid dan 40 km. 

Bij het pompstation moeten we stoppen! Nederlanders. Zij willen een wachtwoord hebben. Noch de bestuurder noch ik weten iets van een wachtwoord af. Dan maken zij bezwaar om ons door te laten, maar mijn geduld is uit. Ik zet een flinke mond op, waar ze niet tegen bestand blijken en zij laten ons door. In het hospitaal krijg ik van het hoofd der Chr. school, den heer Volbeda, die er naast woont en in één of andere functie assisteert, een heerlijk bord eten, Wat smaakte dit. Als dokter Drukker naar de wond ziet, zegt hij onmiddellijk: "Naar Leiden, naar het Academisch Ziekenhuis". Men draagt mij in een vrachtauto, waarin reeds 3 zwaargewonden liggen. Ik krijg een plaatsje naast den chauffeur, In de buurt van Oegstgeest rijden we op een grooten betonnen cylinder, als versperring op den weg neergelegd. Het gekreun in den wagen is akelig om aan te hooren; men heeft de gewonden met de voeten naar achteren er in gelegd en nu zijn ze met het hoofd tegen den laadbak gebotst. (Ze hebben alle drie hoofdwonden!) We gaan echter niet naar het Academisch Ziekenhuis, maar naar de St. Annastichting. Hier worden mij alle wapens afgenomen. Men legt mij op een bed met couranten, inplaats van lakens. Het "waarom" ontgaat me. Als ik den dokter antwoord geef op een vraag, komt er een stem uit den hoek. "Bent U daar ook al, Luit.?" Het is mijn korporaal met doorgeschoten beenen. Wat is daar vlug voor gezorgd. Het is anders geen pretje om hier te liggen. In korten tijd sterven er twee. Zij worden vlug verwijderd, waarna hun bedden weer door anderen worden ingenomen, Het is een va et vient. De verzorging is er anders prima, Even na middernacht komt er een Leidsche dominee de bedden langs om woorden van troost, opbeuring en bemoediging te spreken. Ook de Duitschers worden niet overgeslagen, Zacht gaat hij van bed tot bed. Zoo nadert de morgen van den tweeden oorlogsdag. Van slapen komt niets, Het gekreun van een stervende is akelig om te hooren. Mijn been wordt niet dikker meer en als er tegen den middag een nijpend gebrek aan bedden komt, geeft de dokter eindelijk toestemming om mij verder in Katwijk te laten cureeren. Ik moet echter beloven zoo min mogelijk te loopen en het been iederen dag te laten nakijken.  Nu moet ik mijn kleeren hebben, Dat is een uitzoekerij. Eerst krijg ik nog een streepjasje aan en dan moet ik door het Ziekenhuis heen naar een soort bergplaats. Als ik een zaal passeer, klinkt er een bekende stem. Ik stap naar binnen en zie daar mijn halve sectie liggen, thans aangevoerd door Vaandrig van de Nieuwe Giessen: de commandant van onze tweede Sectie, De stemming is, wonderlijk genoeg, uitstekend. Eén man met 20 granaatsplinters, groote en kleine, in den rechterarm, kan ondanks zijn pijn niet nalaten op te merken: "Daar heb je den Luit. met een SingSing-pakje!" Als ze hooren, dat ik al ontslagen ben en mijn kleeren zoek, feliciteeren ze mij van alle kanten. Eindelijk ben ik weer reisvaardig en moet nu alleen nog naar "Zomerzorg" om wapens te halen. Deze liggen er, keurig voor mij schoongemaakt. Den officier, die daar in "Zomerzorg" de scepter zwaait, bedank ik hartelijk voor zijn goede zorgen. Hoe nu in Katwijk te komen? 'Loopen is natuurlijk uitgesloten. Eerst houd ik een automobilist aan, die mij naar Oegstgeest brengt. Daar vind ik een auto, die naar Rijnsburg moet om vluchtelingen te halen. De chauffeur raadt mij sterk af naar Katwijk te gaan, daar dit geheel in handen van den vijand is gekomen. Ook in Rijnsburg vertelt een veldwachter mij dit, zoodat ik maar besluit naar Noordwijk te gaan. Een auto is er natuurlijk niet, zoodat ik overal probeer een fiets te krijgen. Plotseling komt er uit een zijstraat een ArtillerieKapitein met een paar manschappen. Als hij mij ziet, komt hij op me af, terwijl de soldaten het geweer in aanslag houden. Met de revolver op mijn borst gericht, gelast hij me: "Handen hoog", "Wat is het wachtwoord?" Daar hij met een licht Geldersch of Limburgsch accent spreekt, krijg ik plotseling wantrouwen. Ook mijn pistool vliegt weer naar boven en zoo kijken wij elkaar als een paar buldoggen een paar tellen aan. Eén van zijn soldaten spreekt dan het verlossende woord: "Die Luit, ken ik, Kapitein, hij is van 0. & 0. uit Katwijk".

We schieten nu beiden in den lach en de Kapitein wijst mij zelfs een plaats aan, waar ik een fiets kan vinden. Een burger uit Rijnsburg had hem gewaarschuwd, dat een verkleede Duitscher een fiets zocht! Tevens hoor ik, dat alleen de Zandlaan onder vuur ligt, maar dat Katwijk nog "Holland" is, Het beste is dus aan den overkant van den Rijn den weg te volgen naar de sluizen. Dit is z.i, nog het veiligst. Ook geeft hij mij het wacht woord. Met moeite kruip ik nu op de fiets en bij de sluizen aan gekomen, zie ik ineens een officier het huis uitschieten. Hij feliciteert me, diep geroerd, dat ik nog in het land der levenden ben. Iedereen is er van overtuigd, dat ik gesneuveld ben. Gelukkig kan ik hem in persoon van het tegendeel overtuigen. In Katwijk blijkt dit gerucht ook overal verspreid en ik beleef het, dat totaal onbekenden mij gelukwenschen. Na een kort bezoek aan het Weeshuis, waar een groot gedeelte van den inhoud van de Cantine al weggehaald blijkt te zijn door den verplegingsofficier arriveer ik nu bij het Regimentsbureau in Katwijk-Binnen. Hier maak ik een kist met 70 handgranaten buit. Met behulp van 2 man weet ik deze mee te krijgen naar den watertoren. Daar vandaar is het nog een paar minuten. Met een hoera'tje word ik door de Compagnie ontvangen. Zij lag weer op de oude plaats bij de toegangsweg naar het vliegveld en met een zucht van verlichting zak ik maar weer in mijn oude kuiltje. Ik ben weer "thuis".

Wat was er tijdens mijn korte afwezigheid eigenlijk gebeurd? Even voor ik weggebracht was, had ik den Kapitein-Adjudant nog tegen den Majoor hooren zeggen: "Over Valkenburg behoeft zich niet meer te bekommeren, dat hebben we," Helaas was dit niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid geweest. De wensch was hier de vader der gedachte. De Majoor vond het toen onnoodig op het vliegveld te blijven zitten en gaf de voorkeur aan zijn oude uitgangsstelling. Ook had de Duitsche dokter gewaarschuwd tegen het gevaar, dat zijn landgenooten het vliegveld opnieuw zouden bombardeeren. In ieder geval: de compagnie ligt weer op haar oude plaats, nu versterkt met mortieren. Zoo valt de avond van den tweeden oorlogsdag. Het wordt flink koud en op den bodem van den kuil trachten wij wat te rusten. Van slapen is geen sprake. Den geheelen nacht tracht een nachtegaal ons wakker te houden. Ondanks het groote aantal soldaten in zijn buurt zingt hij er lustig op los! Een patrouilledienst, houdt er de spanning goed in en de morgen van den derden oorlogsdag vindt ons moe, slaperig en koud tot op het gebeente,

Het is nu Pinkster-Zondag, maar van een feestdag kan men niet spreken. Aanvankelijk verloopt de morgen rustig. Tegen den middag begint onze artillerie te vuren op het dorp Valkenburg. Spoedig slaan overal de vlammen uit de daken der huizen. We hopen maar, dat de burgerbevolking er bijtijds tusschen uit gekomen is. Een granaat slaat vlak bij de kerk van Oegstgeest in. Daarna is het terrein tusschen de kerk en het vliegveld aan de beurt. Dan blijkt het doel van het bombardement. Het is een voorbereidend vuur geweest voor een aanval, die door één der bataljons van het 4e Regiment op Valkenburg zal worden uitgevoerd. Intusschen heb ik een aanval van koorts gekregen, die met aspirine niet weggewerkt kan worden, Bovendien moet er noodzakelijk weer eens een dokter naar mijn been kijken, Verlof naar Katwijk wordt mij onmiddellijk verleend en een mannetje van de compagnie zal mij vergezellen. In de schemering gaan wij op weg. In de buurt van den watertoren worden we door een dubbelpost aangeroepen, Als we het wachtwoord geven, vinden ze dit niet goed. We moeten met de handen in de hoogte naar voren komen. Van den commandant hooren we, dat het wachtwoord al een uur geleden veranderd is. Nadat het nieuwe ons meegedeeld is, worden we 100 meter verder weer aangeroepen. Hier weet men van het nieuwe wachtwoord niets en willen ze het oude weer hooren. Dit gesol met de wachtwoorden heeft een officier van het 4e het leven gekost. Op de vraag van den schildwacht: "Het wachtwoord" aarzelt hij een oogenblik: Het oude of het nieuwe! Deze aarzeling wordt hem noodlottig! De schildwacht schiet hem dood. 

Als wij eindelijk den watertoren bereiken, hooren we in de richting van Valkenburg Nederlandsche en Duitsche mitrailleurs als razenden vuren. Het Bataljon heeft Valkenburg niet kunnen bereiken, hoewel het tot aan den rand van het dorp heeft kunnen doordringen. Bij den watertoren worden de eerste gewonden alweer aangedragen, Een auto van het Roode Kruis rijdt af en aan. Hij is telkens echter zoo overvol, dat er zelfs geen plaatsje naast den chauffeur voor mij kan overschieten. Tegen den morgen gaat er een groep van ongeveer 20 man onder commando van een Kapitein naar de barakken bij het Sanatorium en hier sluit ik mij bij aan. Eindelijk kan ik me laten verbinden. Nadat de dokter me nog wat mee gegeven heeft tegen de koorts, weet ik weer een fiets te bemachtigen, waarop het gelukt heel wat gemakkelijker dan den vorigen avond den watertoren te bereiken. Hier laat ik de fiets weer achter en te voet wordt de compagnie opgezocht.

De aanval op de "Pan".

In mijn korte afwezigheid is er veel gebeurd, Het bevel is gekomen: Een militaire verkenning naar de "Pan".

Daar de tweede compagnie nog geen rust gehad heeft, worden hiervoor twee versche compagnieën uit Noordwijk aangewezen. Eén er van komt echter na korten tijd hals over kop terug. Ongeveer 200 meter voor de "Pan" werd zij bevuurd. Zij vindt het gewoon "levensgevaarlijk". Met geen mogelijkheid zijn de mannen weer naar de "Pan" toe te krijgen. Daarop zegt de Majoor: "Dan moet de tweede het maar weer doen", "Met 2 Secties!" De tweede compagnie neemt daartoe een uitgangsstelling in met de twee secties in voorste lijn. Meer hebben we niet! De beide andere secties zijn pro memorie. Deze thans met vlaggen voor te stellen, zooals we bij oefeningen gewend zijn, heeft zijn eigenaardige bezwaren. De linker Sectie staat onder bevel van Luitenant Brouwer. De rechter Sectie, aanvankelijk voor mij bestemd, staat thans onder commando van sergeant 1e klasse Keereweer. Al deze bijzonderheden hoor ik natuurlijk eerst veel later. In onze kuiltjes zitten vreemde soldaten. Op mijn vraag, waar de tweede compagnie is, antwoorden zij: "In de pan, Luit." De zin om achter te blijven en te wachten, is niet groot. Ik strompel de compagnie na en bereik deze op het oogenblik, dat in de uitgangsstelling het commando: "Voorwaarts" gegeven wordt. Bij de commandogroep aangekomen, vraagt de Compagnies-Commandant me, daar het natuurlijk onmogelijk is het commando over te nemen, of ik desalniettemin een oogje in het zeil kan houden op de rechter flank, "Ik durf het je eigenlijk niet te vragen, maar de re.-Sectie gaat me veel te veel naar rechts. Ze moeten eerst op gelijke hoogte met de "Pan" komen en dan naar links omzwenken. Als ze zoo doorgaan, komen ze in de zee terecht". Vol moed ga ik op weg. Het valt me mee. Als ik eindelijk een hoogen duintop bereik, vanwaar de omgeving goed te zien is, blijkt een groep van de rechter Sectie zoowaar al verdwaald bij het rijwielpad Katwijk-Wassenaarsche Slag. Zij loopt ter hoogte van strandpaal 89. De rest van de sectie doorzoekt de boschjes van Parlevliet. Het beste is maar een ordonnans te sturen om de verdwaalde schapen op te halen, Het duurt geruimen tijd eer elke groep weer op haar plaats staat en de "Pan" betreden kan worden. Eén groep krijgt opdracht een eventueelen vluchtenden vijand onder vuur te nemen door een terreinsleuf, die daartoe wel opzettelijk gemaakt schijnt, Als de vijand terugtrekt op Rijksdorp, moet hij daar doorheen. We kunnen den mitrailleur zelfs vastzetten, terwijl de kijk- en vuurlijn zich duidelijk in het terrein afteekenen.

Door den kijker is er bij de bollenschuur op 500 m Zuidelijk van de "Pan" een geloop van Duitschers merkbaar. Wel 20 rennen langs de wit gekalkte muren. Klaarblijkelijk nemen zij stellingen in. Ze verwachten natuurlijk, dat we zullen doorstooten naar Rijksdorp. Toevallig is daar in de buurt nog kort geleden door ons geoefend en werd op dezelfde plaats een verdedigende stelling ingenomen met hetzelfde front, als de Duitschers nu hebben. Maar dan moet er bij een ander schuurtje meer noordelijk een mitrailleur staan, Dit is een goede plaats om den Wassenaarscheweg over een groote lengte onder vuur te nemen, Als het schuurtje een paar minuten scherp geobserveerd wordt, is er inderdaad beweging merkbaar. De Duitschers hebben de goede opstellingen toch maar vlug gevonden! Maar tevens weten we ook, dat het schuurtje ongemerkt door de slooten tot op 25 m is te naderen, Zoover gaan echter onze aspiraties voorloopig nog niet. Nadat de beide andere groepen der rechter Sectie de huizen in de "Pan" zorgvuldig en grondig hebben doorzocht en er geen spoor van den vijand te bemerken is, laat ik hen nu onder hun Sectie-Commandant verder de "Pan" ingaan, Na een oogenblik gerust te hebben zie ik aan de overzijde van een grasveld, aan welks rand de doorzochte huizen staan, de commandogroep voorzichtig voorwaarts gaan. Ik besluit me nu maar verder daarbij aan te sluiten. Hiertoe steek ik het grasveld in de lengte over en strompel langs den vijver.

"Beng", een kogel gaat vlak langs mijn oor.

Het schot komt uit de richting, die ik juist verlaten heb, Meenende met een onvoorzichtigen schutter te doen te hebben, draai ik mij om en roep in de richting van waaruit ik juist gekomen ben: "Kun je niet wat beter uitkijken? Wie doet dat?"

"Beng!" Nummer twee gaat onaangenaam dicht langs mijn helm. Dit wordt me toch te kras, Als ik een paar stappen doe. komt "Beng!" nummer drie en dringt het nu tot me door, dat het niet de klank van ons eigen geweer is. Dan lig ik natuurlijk ook op hetzelfde moment op mijn buik, hoewel een beetje laat. Al kruipende naar het begroeide terrein, woelt het door mijn hoofd: "Dat kan toch niet! Dat kan toch niet! We komen er net vandaan!"

Bij den kapitein gekomen, breng ik verslag uit. Ook hij kan het zich niet verklaren. Intusschen komt weer eens duidelijk uit, dat één man geen bundel waard is en de vijand dan maar uit een karabijn een paar patronen waagt. Dus steeds: "Uitelkaar"

Nu begint er uit dezelfde richting een Duitsche mitrailleur te tikken,

De schoten zijn niet voor ons bestemd. Later blijkt, dat de rechter Sectie in den rug beschoten is, even vóór de "sleuf" in het terrein. Eindelijk zwijgt het vuur en baant de commandogroep zich een weg door het bosch en bereikt den hoofdweg bij een huis. Daar blijkt, dat de geheele Compagnie de "Pan" door geweest is. zonder een vijand te zien. Wel ontvingen sommige groepen vuur uit een plaats, welke zij juist verlaten hadden. Daar komt de Majoor aan, Ook hij heeft zijn deel gehad! Een vijandelijke bundel schoot rakelings door de commandogroep van het Bataljon. Hij geeft het bevel: "Weer terug door de "Pan" naar de uitgangsstelling". Dit bevel wordt doorgegeven en we maken rechtsomkeert om den onvindbaren vijand op te sporen.

Dan komt het meest tragische oogenblik van deze oorlogsdagen. Midden op den weg loopt een moeder met 5 kinderen. De oudste zal 7 jaar geweest zijn. In den kinderwagen ligt een kind van een paar maanden, twee andere worden vastgehouden door een grootmoeder. Van Vrijdagmorgen af hebben ze hun huisje niet durven verlaten, maar nu de kogels door de ramen vliegen, houden ze het niet langer uit. Allen loopen te huilen. Daar wij hen niet kunnen medenemen door de duinen, raden we ze aan, midden op den weg te loopen en goed bij elkaar te blijven. Dien raad volgen ze op en bereiken op deze wijze Katwijk zonder eenig letsel, dwars door "niemandsland".

Bij het passeeren van het viaduct bij de "Pan" zien we de ravage door onze mortieren op den eersten oorlogsdag aangericht. Het wemelt van gebroken en afgeschoten takken. Ook ligt het er vol met ledige Duitsche patroonblikken. Een helm op een primitief kruis wijst de laatste rustplaats van een Duitschen parachutist aan. Er omheen liggen een paar Duitsche gasmaskers. Even verder, in een schuurtje, vinden we het lijk van een Nederlandschen soldaat. Hij kan nauwelijks 20 jaar zijn geweest. Daar hij niet van ons Bataljon is, moet hij van het lle Depot zijn, op den eersten dag gesneuveld. Het zal wel altijd een mysterie blijven, hoe hij hier verzeild kwam. We denken aan de 10 patronen per man, zonder mitrailleurs, als schapen ter slachting, ingezet tegen het "Hermann Goering-bataljon...."

Eerbiedig blijven we een oogenblik bij hem staan. Bij het terugloopen moet ik weer achterblijven, maar met behulp van een paar mannen der commandogroep strompel ik toch niet veel later dan de anderen onze oude stelling weer binnen. Daar staat de Majoor een schets van de "Pan" te bekijken, die hij zoo juist ontvangen heeft. Zoo iets als mosterd ná den maaltijd. Als ik de kaart zie, gaat me een licht op. De vermoedelijke oplossing van het raadsel! Ongeveer 100 m ten noorden van de houten huizen staat een schuilkelder geteekend. Deze is blijkbaar goed in den grond verborgen en we zijn er langs gegaan, zonder hem op te merken. De Duitschers, die van het bestaan blijkbaar wel op de hoogte geweest zijn, lieten ons telkens rustig passeeren om ons daarna op grooten afstand in den rug te bevuren. Bij het bestudeeren van de kaart blijkt de noordelijkste groep de meeste kans gehad te hebben, deze vijanden te ontdekken. Als de commandant den mitrailleur met schutter en helper had achtergelaten onder commando van den opvolger en zelf met de rest op zoek naar den schuilkelder was gegaan, zou er kans geweest zijn den vijand onschadelijk te maken, Als dit later met hem besproken wordt, verklaart hij, dat hij wel het schieten gehoord heeft, maar niet heeft kunnen vaststellen uit welke richting de schoten kwamen. Iets heel gewoons in duinterrein. Hij had zich dus aan de oorspronkelijke opdracht gehouden, maar niets van een vluchtenden vijand ontdekt, hoewel hij de valleien door dubbelposten had laten observeeren.

Langzamerhand komen alle groepen weer binnen, op één na. De sergeant 1e klasse Keereweer ontbreekt met één groep. Hij was met deze groep uit het duinterrein uitgebroken en daar door de Duitschers onder vuur genomen, zoodat hij noch voor- noch achteruit kon. De rest van zijn sectie is met de 3e Sectie van Luitenant Brouwer teruggekomen. Toch maken we ons hierover niet al te ongerust, Sergeant Keereweer is een beroepssergeant, die meer dan 20 jaren dit terrein als oefenterrein heeft gehad. Hij zal dus wel het donker afwachten om zonder gevaar terug te keeren. Onze posten worden gewaarschuwd.

Als het langzamerhand tegen tienen loopt, stijgt de spanning. Eindelijk komt er gerucht; sergeant Keereweer is terug! Hij vertelt bij ons in den commandopost gezeten:

"Plotseling krijgen we vuur in en rug en springen in een duinvallei. Als we er uit trachten te kruipen, worden we bovendien ook nog door eigen mitrailleurs bevuurd, welke ons klaarblijkelijk voor Duitschers houden, We kunnen, vooruit noch achteruit! Ieder oogenblik verwacht ik een aanval van een Duitsche patrouille, zoodat ik de uiterste waakzaamheid beveel, daar de manschappen hun oogen niet open kunnen houden van den slaap. Als ik er één een opstopper geef, dat hij den hemel voor zoetemelksche kaas aanziet, moet ik den volgenden weer wakker maken met een klap op zijn achterwerk: "Daar komen de Duitschers". De man geeft een schreeuw, dat je het in Broodzakbanderadeel hebt kunnen horen! En as je me nou.... daar lag de eerste al weer te pitten. Enfin, ik heb zelf toen maar zitten uitkijken, tot mijn hals een kurketrekker was geworden. Tegen het invallen van de duisternis besluit ik naar onze stelling terug te trekken. Dan vragen me die kerels nog, of ze hun uitrustingen kunnen achterlaten, omdat ze dan gemakkelijker kunnen loopen. Ik zeg: "als je niet gauw je zwikkie omhangt, laat ik jullie de leege hulzen ook nog opzoeken!" Zoo gaat hij nog een poosje door tot groot vermaak van zijn omgeving. Het is wel begrijpelijk, dat de soldaten in slaap vallen. In drie nachten hebben ze niet geslapen en dan met een lentezonnetje in een duinpan! Maar.... de soldaten zijn jongemannen tusschen 20 en 30 jaar en de sergeant, die toch ook niet geslapen heeft, is boven de 40!

We zijn zoo blij, dat hij weer terug is, dat we hem op alles tracteeren, wat wij bij elkaar kunnen scharrelen.

Tegen elf uur komt het bericht, dat we ieder oogenblik een Duitschen aanval uit de richting Wassenaar kunnen verwachten. Weer komt er van slapen niets, Hoewel maar een deel voor piket is aangewezen, durft niemand eigenlijk te gaan rusten. Ook de nachtegaal doet weer flink zijn best. Zoo nadert de

Laatste oorlogsdag.

Links van 's-Gravenhage, in de richting van het vliegveld Iepenburg, is een eigenaardige gloed aan den hemel merkbaar. Eerst let niemand er eigenlijk op, maar als de gloed sterker wordt, vragen we onszelf af, wat dat toch kan beteekenen. De één denkt, dat het de benzinetanks van Iepenburg zijn, de ander vindt den brand daarvoor te groot. De haard moet zich trouwens ook verder bevinden. Vermoedelijk is het de petroleumhaven van Pernis, die wel in brand geschoten zal zijn. De Rotterdannners en Schiedammers onder ons prijzen zich gelukkig, dat ze daar zoo ver van af wonen. In den morgen gaat de vuurgloed over in een witte wolkkolom, terwijl de hemel daarnaast een turkoois-blauwe kleur vertoont. Een angstaanjagend gezicht. Later tegen den middag, juist als de officieren bij den commandopost van den Majoor één en ander staan te bespreken, valt er een schot. Het is duidelijk, dat het van ver weg komt. Inplaats van te "tikken" tjilpt het. Volgens de kaart moet de afstand minstens 1500 m geweest zijn. Het komt uit de richting Valkenburg en slaat naast den Majoor in den grond. Onmiddellijk tjilpt een tweede schot. Op het eerste schot springt alles in de kuilen, bij het tweede schot vind ik mijzelf terug, toevallig met Kapitein Segaar en Luitenant Brouwer in een stukje loopgraaf. Van de soldaten is eveneens niets meer te zien. Dekken hebben we al perfect geleerd. Na een paar schoten barst het los. Eenige Duitsche mitrailleurs bestrooien onzen post met een groot aantal kogels, Het is duidelijk merkbaar, dat de afstand groot is. Niet alleen tiilpen de schoten, maar bovendien zitten zij in den dalenden tak, d.w.z. de invalshoek is zoo groot, dat het lijkt of de kogels schuin naar binnen regenen, Hoewel wij de knieën tegen de kin persen, maken de kogels een paar cm boven onze teenen gaatjes in het zand. Het lijkt wel, of de vijand aan het potverteren is met zijn munitie. Op dit gedenkwaardige oogenblik slaak ik de verzuchting: "Ik heb er eigenlijk niets geen zin meer in". Nu blijkt, dat onze zenuwen toch een tik gekregen hebben. Alle drie barsten we in lachen uit, Naast me hoor ik nog zeggen, "Hoe is het mogelijk, hij heeft er geen zin meer in", terwijl Luitenant Brouwer niet kan nalaten tegen den Kapitein te zeggen. "Pas eens op, dadelijk Zoekt hij nog een anderen baas!"

Als dan de vijand het vuur verdubbelt, zoodat het takjes en blaadjes op onzen helm regent en het zand er op stuift, wordt ons lachen zelfs schateren! Als de dubbele bui over is, vervallen we tot groote neerslachtigheid. Toch blijft de opmerking "potverteren" in onze gedachten. Het kan immers niets anders beduiden, dan dat de vijand zijn patronen opvuurt, omdat hij van plan is, zich over te geven. Deze gedachte vroolijkt ons weer een beetje op. Van gevangenen, die we later gesproken hebben, vernamen we, dat de Duitschers inderdaad reeds bezig waren met het bevestigen van witte doeken aan lange staken.

Als de Majoor een half uurtje later op het regiméntsbureau ontboden wordt, hebben we een vage hoop, dat dit in verband kan staan met een Duitsche overgave,

Wij zien hem kaarsrecht weggaan en na eenigen tijd gebogen terugkomen, Het is, of hij in het laatste half uur 10 jaar onder geworden is. Er moet iets vreeselijks gebeurd zijn! Aan den rand van den kuil gekomen, waarin hij deze 41/2 dag gewoond heeft, zegt hij tegen ons: "Het is afgeloopen. We moeten ons overgeven, Roep de soldaten maar bij elkaar."

Spoedig, als een loopend vuurtje, verspreidt zich het gerucht, "Allen naar den bataljonspost!"

Daar komen ze. Ongewasschen, half vervuild, met baarden van 5 dagen, De oogen liggen diep in de kassen, maar allen hebben hun geweer in de vuist. De Majoor gaat op den rand van den kuil staan, Het nieuws dringt maar langzaam in onze hersenen door.

  • "Jongens.....
    De Koningin is met de regeering naar Engeland overgestoken..
    Rotterdam is gebombardeerd.....
    De Opperbevelhebber heeft gelast de wapens neer te leggen.." 

Eén van ons maakt een flauwe tegenwerping, "Kan het geen krijgslist zijn?" "Er is toch gezegd, dat een bericht van overgave altijd valsch zou zijn!"

Met een welsprekend schouderophalen trekt de Majoor zijn pistool uit het foudraal en werpt het moedeloos in den kuil. Een oogenblik is het doodstil,

Dan bekruipt ons allen een gevoel van diepe, intense schaamte. Schaamte, dat we het nog geen 5 dagen hebben kunnen houden. Iedereen springen de tranen in de oogen, tranen, die strepen trekken in het vuil van de gezichten. Sommigen barsten in snikken uit....

Dan regent het geweren, bajonetten, pistolen, dolken en zelfs trommelstokken van den tamboer in den kuil, het pistool van den majoor achterna. Het is ons, of we, met onze wapenen, tegelijk de eer van ons volk begraven.

De mannen van "Dappere ongehoorzaamheid", "Geen man en geen cent", Verduiveld mooie muiterij op de Zeven Provinciën", "Kerk en Vrede" hebben hun doel bereikt. We hebben nu "eenzijdige ontwapening" en "gebroken geweertjes";....

Dan neemt de Majoor weer het woord. Hij verzoekt ons ieder jaar op deze plaats onze dooden te komen herdenken, Dat beloven we allen, van Kapitein tot soldaat.
Daarna treden we aan en marcheeren langs den watertoren en over den Cantineweg naar Katwijk terug,..... 

Den volgenden dag gaan wij dooden begraven.... .
Dan staat in den vroegen morgen het Bataljon weer aangetreden op de Boulevard voor het oude Bataljonsbureau.

Het is maar een korte rij, Ongeveer 100 man! >Er ontbreken meer dan 30 dooden....Meer dan 100 gewonden.... Meer dan 150 gevangenen....

Met forsche stem commandeert de Majoor: "Voorwaarts",

Ondanks het vroege uur is er heel wat volk op de been. Stilzwijgend doen ze ons uitgeleide naar Noordwijk, waar we gedemobiliseerd zullen worden,......

Het derde Bataljon is de burgerij van Katwijk veel dank verschuldigd. Geld noch moeite werden gespaard, waar het de militairen betrof, De militaire tehuizen deden prachtig werk, de Christelijke Mulo-school stelde gratis haar lokalen beschikbaar voor avondonderwijs aan militairen, een bazar bracht voor 0. & 0. een aanzienlijk bedrag op, enz. enz.

Van deze plaats voor Katwijk's burgerij een eeresaluut! 

Twee uur later bezetten de Duitschers Katwijk en betrekken onze oude kwartieren.