TERUG

  1. Diensttijd
  2. Oorlog
  3. Eerste uren
  4. Krijgsgevangen
  5. Op en om het vliegveld
  6. In de kerk
  7. Het veldlazaret
  8. Jan
  9. Het krijgsgevangenkamp
  10. Terug in de kazerne
  11. Na de oorlog

Als krijgsgevangene in en om Valkenburg.

Oorlogsherinnering van Berend Borst.

BRON: ©  OSV-4R.I.

Hoofdstuk 6

 

In de Kerk.

Het plein en de muziektent bij de N.H. Kerk.

Toen ik daar bij de muziektent tot rust kwam, merkte ik voor het eerst dat ik honger had. Bij al die doorgestane emoties had ik in het geheel niet aan eten gedacht. Na een paar sneden brood die ik in de kazerne 's ochtends gegeten had, heb ik niets meer gegeten. Aan de andere vroeg ik, of zij wat hadden gegeten. Daar werd bevestigend op geantwoord. Van een bakker hadden zij brood gekocht, dat zij erg duur moesten betalen. Een goed Nederlander zou het brood gratis aan de soldaten die voor hun Vaderland in de bres sprongen, verstrekt hebben.  Het brood was reeds uitverkocht, zodat ik niets meer kon krijgen. Na enige uren, het was ongeveer 7 uur, werden wij in de kerk gelaten. In de paden had men stro gelegd want er was al op gerekend dat er voor ons allen geen plaats was. Wij waren nu met ongeveer 300 krijgsgevangenen.

Ik vond een plaatsje aan de rechterkant van de spreekstoel, de meeste van mijn vrienden zaten bij mij. Er waren ook Nederlandse officieren in de kerk, nl. een kapitein, twee eerste luitenant en enkele vaandrigs van de infanterie en een eerste luitenant van de artillerie, benevens twee adjudant-majoors en wachtmeesters, en sergeants en korporaals. Door enkele Duitsers werden wij bewaak, zij hadden bij de uitgangen postgevat. Wij konden hun bewapening nu goed waarnemen. Zij hadden een automatisch geweer en een revolver bij zich, bovendien droegen zij een geweer over hun rug. Vele hadden handgranaten bij hun laarzen ingestoken en een gasmasker hing om hun schouder, hun uitrusting liet niets te wensen over.

De kerk was een oud gebouw, maar nog in goede staat. Het interieur was goed onderhouden. een mooi orgel prijkte boven de ingang tegenover de preekstoel. De kerk was op een hoogte gebouwd zodat zij ver in de omtrek was te zien. De slanke toren die in twee gedeeltes was gebouwd (de 2e keer werd zij hoger gemaakt) stond aan de westzijde. Door omliggende plaatsen werd zij "de toren van Nazareth" genoemd, waarom, dat weet ik niet.

Omdat ik geen brood meer kon krijgen moest ik mij tevreden stellen met een stuk Duits noodrantsoen dat ik kreeg maar dat was meer korst dan brood en erg taai en smakeloos. Enfin ik at het toch!
Ondertussen hadden wij wat rondgekeken en kwamen tot de ontdekking dat Cor Heestermans, de broer van Huub Heestermans, ook in de kerk was. Wij kenden hem, omdat hij dikwijls in de kazerne kwam om Huub te bezoeken. Hij was gemobiliseerd op het vliegveld. Ik wilde Heestermans gaan zeggen dat zijn broer gesneuveld was maar mijn vrienden vonden het beter om nog wat te wachten. Het was beter dat hij nog in onwetendheid bleef omtrent het sneuvelen van Huub. Hier in de kerk kon hij toch niets voor zijn broer doen dus wachtte ik voor een geschikter moment. 

Langzaam kropen de uren voorbij. Wij konden de gevechten om het dorp nog horen. Er werd nog steeds geschoten en een enkele granaat hoorden we nog in de richting van het vliegveld ontploffen. Hier in de kerk, in het centrum van Valkenburg, zaten wij nog veilig. Het was erg ontmoedigend om hier opgesloten te zitten, terwijl het Vaderland door een verraderlijke vijand werd overvallen en duizenden wapenbroeders zo dapper ons land verdedigden. Veel liever lagen wij ook in de stelling om mee te helpen de indringer te bestrijden. Maar wij waren krijgsgevangenen........

De avond viel langzaam, het werd stil in de kerk, de stemming werd drukkender. Door de gedwongen rust kwamen de gedachten in werking. Ik dacht aan allen, die thuis waren, aan Moeder, broers en zusters. In welke toestand bevonden zij zich? Wat zou er in Zwolle gebeuren? Zou de vijand daar al zijn? Hoe was het aan de grens waar Deni lag? De vijand zou ook daar ongetwijfeld over de grens zijn gekomen en op welke manier? Dikwijls hebben deze vragen en vele anderen mij op deze vreselijke oorlogsdag bezig gehouden maar nu kwamen ze zwaar op mij en deze kerkelijke omgeving. Vragen, die steeds aangroeiden en waar geen enkele van werd beantwoord. Het was ondraaglijk om voortdurend te denken aan allen die je geliefd zijn en waar ik niets van af weet. Het beste was deze gedachte van mij af te zetten want een antwoord kwam toch niet. Maar het was moeilijk de aandacht aan wat anders te schenken. 

Het werd stil om de kerk, het gevecht was langzamerhand opgehouden. Een enkele keer klonk er nog een schot, doch het werd geleidelijk minder. Eindelijk kwam er een einde aan de eerste oorlogsdag van 10 Mei 1940. Van slapen kwam niet veel die nacht. Overdag was het weer heerlijk geweest met het warme voorjaarszonnetje, maar nu in het nachtelijke duister begon het kouder te worden. Daarbij was het in de banken erg ongemakkelijk zitten en hadden we niet veel ruimte. Wij lagen met het hoofd op de over elkaar gekruiste armen voorover op de bank. Te middernacht hoorden wij in de verte geloei  van sirenes. In Leiden werd luchtalarm geblazen en het was de eerste nacht die Nederland verduisterd doorbracht. Het eerste daglicht van Zaterdag 11 Mei werd met verlangen door ons tegemoet gezien, maar wat zou die dag brengen? Bij de eerste schemering was iedereen al in beweging, allen verlangden er naar hun ledematen te strekken. Wij hadden veel trek in wat eten maar moesten ons tevreden stellen met het Duitse oorlogsbrood dat wij kregen. Het was nog erg vroeg , buiten was de strijd nog niet hervat. Maar het duurde niet lang of de eerste schoten vielen en de strijd was al gauw weer in volle gang.

Eerst was het nog veraf bij het vliegveld maar langzaam kwam het geluid der mitrailleurs steeds dichterbij. Dat was geen prettige gewaarwording voor ons. Voor de kogels werden we voldoende beschermd door de dikke kerkmuren waarin de ramen hoog zaten, maar voor de granaten was onze verblijfplaats zeer gevaarlijk. De strijd kwam steeds dichterbij. In de loop van de ochtend konden wij constateren dat er in de directe omgeving van Valkenburg geschoten werd, ook in het dorp werd geschoten. De Duitsers waren in het dorp gedreven en hadden zich in de huizen, die een prachtige dekking boden, verschanst. Zo kwamen wij te midden van de toenemende gevechtshandelingen. Wij vroegen ons af waar de inwoners van Valkenburg toch zouden zijn. Later vernam ik dat velen in de huiskelders waren gekropen, daar zullen zij het ook niet prettig hebben gehad. 

De strijd werd steeds erger. Een enkele kogel vloog fluitend door de kerkramen waardoor de ruiten rinkelend naar beneden vielen. Gelukkig hadden wij daar weinig hinder van. Was het maar bij een geweerschot gebleven, dan hadden wij niets te duchten. Maar het duurde niet lang of wij hoorden weer het angstaanjagende gieren van granaten. Direct constateerden wij dat ze op Valkenburg afkwamen!
Vliegensvlug kropen wij onder de kerkbanken om dekking te zoeken voor het moordend staal. Na de eerste granaten volgde spoedig meer, meestal werden er 3 tegelijk afgeschoten. Het dorp was nu het doelwit. Voor ons werd het nu uiterst gevaarlijk, we moesten maar afwachten waar de granaten ontploften. Wij lagen wel onder de banken maar wat voor tegenstand zouden deze bieden als er een granaat door de ramen vloog en de scherven door de kerk vliegen?

Wij zaten opgesloten als muizen in de val. Het was verschrikkelijk om al die gierende granaten te horen ontploffen in het dorp, dikwijls in de directe omgeving van de kerk, die zo hoog boven alles uitstak! Het schieten ging afwisselend, om beurten infanterievuur en artilleriegeschut. Dat was oorlogstactiek, die eenvoudig te verklaren was. Als de artillerie vuurde dan zweeg het mitrailleurvuur. De ontploffende granaten moesten de Duitse soldaten uit hun stellingen -de huizen-  verdrijven. Daarna konden wij de infanterie met hernieuwde kracht horen vuren. Zo naderde het gevecht langzaam het dorp dat nu werd ingesloten was terwijl de omsingeling steeds nauwer werd. Dit was uit militaire oogpunt een prachtige opzet maar voor ons in de kerk was het ontzettend. Angstige uren werden er doorgemaakt. 

Het grootste gedeelte van de strijd lagen wij onder de banken maar daar was op geen stukken na voldoende ruimte voor allen, we lagen op en onder elkaar. Een luitenant gebruikte mijn buik als hoofdkussen terwijl ik mij tevreden moest stellen met een wachtmeestersbeen gestoken in een laars. Mijn ene been lag over een soldaat terwijl het andere er onder lag! Dat liggen was erg ongemakkelijk en pijnlijk, daardoor werd er voortdurend verschoven onder de banken, dat was niet uit te houden! Velen kropen dan ook van onder de banken te voorschijn en gingen gewoon zitten. Als de infanterie zich liet horen dan was het ook wel veilig boven de banken. Maar het werd er vooral niet beter op, het gevaar werd steeds groter en wij onvoorzichtiger. Het duurde te lang en wanneer zou het einde komen?

Het ratelen van mitrailleurvuur en het geweervuur was niet van de lucht. Met het vorderen van de tijd brandden er steeds meer granaten op het rampzalige dorp af. Eindelijk gebeurt datgene wat we de gehele morgen al gevreesd hadden: de kerk werd getroffen! Het was lang goed gegaan. Veel granaten waren in de onmiddellijke omtrek der kerk ontploft terwijl we ons hart vasthielden, maar nu was de kerk toch aan de beurt. Drie granaten tegelijk ontploften in het dak boven het orgel. Een oorverdovend lawaai deed ons nog dieper onder de banken kruipen. Wat er op dat ogenblik in de kerk gebeurde was vreselijk! Allen zaten op dat moment in afwachting met de ontzettende gedachte, dat elk ogenblik een scherf of vallend puin je kon treffen. Na het donderend geraas trad er een doodse stilte in. Maar deze wordt direct weer verjaagd door angstige kreten van pijn en ontzetting. Wij kwamen weer onder de banken te voorschijn maar zagen niets dan een geweldige stofwolk welke het gehele gebouw vulde. In onze verbijstering vluchtten wij allen naar de uitgang, wij beseften dat ook de volgende granaten in de kerk konden ontploffen. Ik verliet door de consistoriekamer onder de toren het kerkgebouw dat nu een hel was. Onbegrijpelijk vlug waren we buiten het gebouw. de Duitsers waren ook geheel hun zelfbeheersing kwijt, het voortdurende artilleriebombardement had hen uit het evenwicht gebracht. Zij lieten ons begaan toen wij alle kanten uitstoven om dekking te zoeken. Met enkele jongens vluchtte ik tussen een paar huizen door, recht tegenover de toren. Daar kwamen we tussen de schuurtjes en kippenhokken terecht. 

Ondertussen regende het van granaten, zij schenen nu van alle kanten te komen. Overal heerste de grootste wanorde. de Duitsers wisten niet hoe zij het hadden nu er plotseling zoveel krijgsgevangenen rond liepen die radeloos naar een schuilplaats zochten. Daar waar wij terecht kwamen waren ook Duitsers. Zij hadden zich spoedig van hun verwarring hersteld en bewaakten ons nu. Dat vonden wij razend jammer want in de verte zagen wij het vliegveld, op een der hangars wapperde fier de Nederlandse vlag. 
Dus het vliegveld was weer door onze jongens heroverd! Wat zouden wij graag naar het vliegveld gevlucht zijn. Daar was de vrijheid! Doch door de vijand werden wij daarvan wel terug gehouden. Wij konden kort daarop zien wat er met ons gebeuren zou. Enkele jongens waren al verder in de richting van het vliegveld gerend en hadden zich daar in een greppel schuil gehouden, maar nu wilden zij verder sluipen. Doch dit zagen enige Duitsers en werden door hen terug geroepen. Een paar vluchtelingen geven hieraan gevolg, maar anderen zijn verder gerend. Zij werden neergeschoten, vermoedelijk zijn ze niet verder gekomen want spoedig lagen zij languit op de grond. Lang zijn wij niet tussen de huizen gebleven want een paar Duitsers dreven alle gevangenen weer in de kerk terug. Daar voelde wij niet veel voor maar wat moesten wij tegen die gewapende soldaten uitrichten? Dus gingen wij, maar met lood in de schoenen. Voor de ingang stond een Duitse soldaat die een Nederlandse soldaat de kerk in wou sturen, doch de krijgsgevangenen weigerde waardoor de Duitser hem een revolver voor hield. Om ongelukken te voorkomen namen we hem mee de kerk in.

Bij de ingang moesten we over het lijk van een Duitser stappen die dwars over de drempel lag. Hij had in de deur op wacht gestaan en was door de scherven van een granaat die vlak voor hem was ontploft gedood, er was een kuil in de grond geslagen. Dit was gebeurd in de korte tijd dat wij uit de kerk geweest zijn.
Toen ik in de kerk kwam waren de meeste er in terug. Het was ontzettend welk een wanorde daar aangetroffen werd. Van alle kanten grijnsde het oorlogsgeweld ons toe. Het interieur bood een verschrikkelijk aanzien. Op de vloer in een pad zagen we iets verschrikkelijks. Daar lagen 6 Nederlandse soldaten door het moordend staal getroffen. Zij waren hier in het Godshuis waarin zij weerloos gevangen zaten op een ontzettende wijze van hun leven beroofd. Het waren 1 sergeant en 5 soldaten, alle infanteristen.

Boven het orgel waren in een driehoekvorm 3 grote gaten geslagen waardoor we de blauwe hemel van een stralende voorjaarsdag konden zien. Het orgel was ernstig beschadigd,  granaatscherven waren dwars door de pijpen gegaan. De orgelbeeldjes waren deerlijk verminkt, zij stonden daar zonder hoofdjes en armen. Het plafond was gaan branden, de gloeide granaatscherven hadden het hout en het riet tussen het dak en het plafond aangetast. Dat werd gevaarlijk want  als het vuur zich uitbreidde, wat moest wij dan beginnen tussen de kerkmuren. Tot overmaat van ramp kregen we de onaangename mededeling dat wanneer wij ook maar even het hoofd buiten de kerk vertoonden  er op ons geschoten zou worden, op beide uitgangen stonden mitrailleurs gericht! Zo hopeloos als nu hadden we er nog niet voorgestaan.

De dood was bij ons in het kerkgebouw. Zouden wij er ooit weer levend uitkomen? De strijd was zonder ophouden doorgegaan, de mitrailleurs ratelden, geweren knalden, de granaten ontploften. Het artillerievuur was nu een bijzondere verschrikking voor ons. Wij konden nu zien dat de granaatscherven dwars door de banken heen gingen, dekking zou niet veel baten. Wij voelden allen dat er een gering kans was om ongedeerd uit deze hel te komen. Wij hadden een kleine hoop dat wij ontzet zouden konden worden door onze jongens, want naar het schieten te oordelen, leek het dat de kring om Valkenburg steeds nauwer werd gesloten. Maar wat zouden de Duitsers met ons doen als zij merkten dat zij het loodje moeten leggen? Wat stond er dan voor ons te wachten? Wij durfden er niet aan te denken omdat wij beseften dat elke granaat ons einde kon wezen, gingen velen aan het schrijven. Met een potlood werden de innigste gedachten op papier gezet, in de hoop, dat de familie na een onverhoopte dood bericht zouden ontvangen. 

Ook ik schreef op een stukje papier, dat ik van een doosje gescheurd had, mijn afscheidsgedachten. Aan de andere kant schreef ik mijn naam en burgeradres, benevens het militaire adres. Mijn identiteitsplaatje had ik niet om, door de drukte had ik Vrijdagmorgen vergeten het plaatje om de hals te doen, want  ik droeg het nooit. Het was ondertussen middag geworden, we hadden weer trek in eten. Wij aten weer Duits oorlogsbrood maar het smaakte ons maar matig. Men liep wat door de kerk, anderen hadden hun oude plaatsje weer opgezocht. Alle krijgsgevangenen waren niet in de kerk teruggekomen, zij waren in de dorpsschool of ergens anders in het dorp.

Langzaam verstreek de tijd, de uren gingen traag voorbij. De strijd om de kerk was in hevigheid toegenomen. Door de voltreffers waren veel ruiten gesprongen en geregeld vielen er glasscherven naar beneden die lostrilden van het voortdurende gedreun der ontploffende granaten. Er vlogen geregeld kogels fluitend door de ruiten. Door enkele werden de deurtjes uit de banken gerukt om die op de banken te leggen om zodoende dekking te hebben. Dit voorbeeld werd door velen gevold. De deurtjes waren spoedig allemaal uit de banken gerukt. Omdat er op die manier een doelloze dekking zou komen werd er voorgesteld om in een hoek van de kerk een goede schuilplaats te maken. Dat gebeurde en al gauw was het lawaai van jewelste in de kerk van brekend hout.
De schuilplaats werd rechts van de preekstoel gemaakt op de plaats van waar ik gezeten had. Het was een ongelooflijke chaos in de kerk toen we klaar waren. Banken waren er niet meer, de vloer was bedekt met stroo, puin, brokken hout en hele en gescheurde bijbels. Daar tussen lagen nog steeds de lijken van de doden. Wij konden hen niet wegbrengen want wij mochten niet buiten de kerk. Tijdens het maken van de schuilplaats hadden de officieren en Duitsers ons maar laten begaan.

Ondertussen was de brand in het dak erger geworden, de vlammen lekten langs het hout en riet. Gelukkig begon men van buitenaf op het vuur water te spuiten, wij moesten maken dat we er onder vandaan kwamen want het water plensde door het gat in de kerk. Maar spoedig hield men met het spuiten op vanwege het gevaar dat men liep als men onbeschermd buiten stond. Nu werd het gevaarlijker want nu kon de brand onbeteugeld voortgang vinden. Dat zagen wij in en daarom werd besloten zelf te gaan blussen. Dat namen enkel soldaten van de oudere lichting op zich. een van hen klom op de ladder die bij het orgel stond naar boven en ging daar op de balken staan die door de ontplofte granaten vrij waren gekomen. Daar stond hij kort naast het vuur. Aan een lang touw werd een emmer bevestigd die met water gevuld naar boven  gehesen werd en daarna op het vuur werd uitgestort. Dat was een zeer moeilijk en gevaarlijk werkje omdat de granaten en kogels onophoudelijk rondvlogen. Eindelijk slaagde de blusser er in om het vuur meester te worden. Het was een geweldig staaltje van moed en durf. Zonder dat flinke optreden zouden wij er nog beroerder aan toe geweest zijn als wij al waren.

Langzaam kropen de lange uren voorbij. De atmosfeer in de kerk werd door onaangename geuren verpest. De vorige dag mochten wij nog gebruik maken van de wc die in de kerk aanwezig was maar door het veelvuldig gebruik dat wij er van maakten (dat was geen wonder want wij waren met ongeveer 300 man)  werd het ons door de Duitsers verboden. er zat dus niets anders op dan een paar emmers die wij vonden voor dat doel te gebruiken. Deze werden in een hoek van de kelder gezet. Om het water te laten lopen gingen we bij gebrek aan wat anders tegen de verwarming staan. Dit maakte het gedwongen verblijf in de kerk tot een verschrikking, en voor hoe lang nog?

Langzamerhand kwam de avond en ging de ontzettende dag voorbij. Met het komen van de duisternis was het gevecht rondom de kerk opgehouden. Wij kropen onder onze schuilplaats om daaronder wat te gaan slapen. Maar de ruimte was veel te klein, we lagen op en onder elkaar. Daarom ging ik op de zitplank liggen waar ik de ruimte had. Maar 's nachts ben ik zo koud geworden dat ik maar weer tussen de anderen ben gekropen. Ook nu sliepen wij weinig of in het geheel niet.
In de stilte van de nacht ging alles wat in de afgelopen 2 oorlogsdagen gebeurd was weer aan mijn geest voorbij. De gedachten gingen naar Zwolle, naar huis. Hoe was het daar? Hoe was het aan de grens? Waarom kreeg ik op al mijn vragen geen antwoord? Waarom dan toch niet? Ik moest het toch weten!
Ach neen! Dat kon niet, ik was hier krijgsgevangene, opgesloten in een kerk die midden in een hel stond. De duisternis maakte het verblijf net zo gruwelijk in de kerk als het oorlogsgeweld overdag. 

Eindelijk kwam de nieuwe dag. Zondag 12 Mei 1940, eerste Pinksterdag! De dag van de uitstorting van de Heilige Geest. De dag die ons weer een golf oorlog zal uitstorten. In de kerk lagen briefjes die voor kerkgangers van deze Pinkstermorgen bedoeld waren. Daarop stond dat ons volk nog het voorrecht had de Pinksterdagen in vrede te mogen herdenken. Hoe anders was de werkelijkheid!

Langzaam werd de kerk weer met daglicht gevuld. Het was weer net zo'n stralende voorjaarsdag geworden als de vorige dagen. Wij liepen al in de kerk rond om onze ledematen te strekken. Wij zagen er allen erg onfris uit want wassen konden wij ons niet. Buiten de kerk was het nog stil en rustig, de strijd was nog niet hervat. Enkele krijgsgevangene en een paar Duitsers haalden uit de kruidenierswinkel van de Fa. Meurs, die tegenover de kerkingang stond, allerlei etenswaar, zoals koek, koekjes, chocolade, enz enz. De winkel was door een granaat getroffen en stond daar nu onbeheerd. Dat eten was erg welkom want in 2 dagen hadden wij niets behoorlijks gegeten. De winkel werd leeggehaald en de voorraad werd in de kerk opgeslagen nadat wij er ons te goed hebben gedaan. De rest nam een Luitenant onder zijn beheer, wat erg verstandig was want wie weet hoe lang wij nog in de kerk moesten vertoeven.

De 6 lijken van de slachtoffers werden nu ook buiten de kerk gebracht nadat zij bijna een dag bij ons in de kerk hadden gelegen. Zij werden buiten naast de ingang gelegd. De strijd had weer een aanvang genomen en al spoedig werd het weer net zo hevig als de vorige dag. Nu moesten wij weer in de kerk blijven en werden door de Duitsers bewaakt.
Hoe zouden die arme Valkenburgers het maken? Hun dorp was een heksenketel. Het ging weer net als voorheen, de kogels floten en ketsten tegen de muren, granaten gierden en ontploften dood en verderf zaaiend. De strijd drong zich voortdurend meer in Valkenburg op en wij waren nog steeds te midden  van deze ellende. Alles dreunde en daverde van het oorlogsgeweld. Plotseling werden wij opgeschrikt door een groot stuk plafond dat was losgetrild en naar beneden stortte. Gelukkig werd niemand gewond.

Langzaam ging de tijd voorbij, zonder dat er ook maar een kleine pauze in het gevecht plaats vond. Het was nog voor de middag. Voor de tweede maal werd het dak getroffen. Twee granaten hadden nu het dak van de kerk gevonden op dezelfde plaats als gisteren. Wij waren angstig weggedoken, maar och! We waren nu al twee dagen aan dit dodelijk geweld gewend, wat deerde het ons nog?! 
Onze menselijke zintuigen waren in die paar dagen geheel afgestompt.

Het gruwelijke dat om ons heen gebeurde beseften wij niet meer. Zelfs de doden die bij ons hadden gelegen waren geen verschrikking voor ons, wij leefden, maar meer niet.
Weer was de kerk vol stof, weer was de dood binnen de muren. Nu mochten wij de kerk niet verlaten, we wachten angstig af wat er ging gebeuren. Wij zaten onder banken of met emmers en Bijbels op onze hoofden. Toen dit vreselijke weer achter de rug was konden we de ramp overzien. De gaten in het dak waren groter geworden. Het was een wonder dat niemand getroffen was. Een enkele had een schrammetje van het vallende puin opgelopen, dat was gelukkig alles. Ik zat tegen de muur onder de preekstoel en daar ongeveer een meter boven mijn hoofd was een granaatscherf ingeslagen, een gat toonde de plek aan.

Verder ging de oorlog, meer granaten kwamen en ontploften. Het vuren van de geweren en het geratel der mitrailleurs was eindeloos. Elk ogenblik was er weer een granaat in de kerk te verwachten. De volgende uren werden weer in angstige spanning doorgebracht. Het gevecht was steeds naderbij gekomen. Wij begonnen te vrezen dat men met handgranaten ging gooien, dan zou er licht een door de ramen kunnen komen. De brand die gisteren geblust was, is door de inslaande granaten weer aangekomen. De vlammen lekten langs het hout en het riet. Nu was er geen denken aan om te blussen, de strijd rondom de kerk was ontzettend. Wij werden ook bevreesd voor de toren. Als deze getroffen werd en hij zou op de kerk vallen, wat zou er van ons terecht komen onder dat puin?

Plotseling hoorden we naast de kerk een geweldig geknetter. Was dat een straatgevecht? Stonden de Nederlandse soldaten tegenover de Duitsers, man tegen man?  Werd dit onze bevrijding? Geruime tijd duurde dit geweld. Even plotseling als het gekomen was eindigde het. Wat was het geweest? Moesten onze jongens weer terugtrekken?  Later vernam ik dat het een luxe auto was die geladen was met patronen, die in brand was geraakt. Hierdoor ontplofte de munitie die zo'n lawaai maakte. Gelaten wachten we het verloop van de strijd af.

Ik de loop van de middag werd ons bevolen de kerk te verlaten! We moesten bij elkaar blijven, de bevelen van de Duitsers opvolgen en zo gauw mogelijk de aangewezen weg volgen. Dat was een opluchting voor ons nu we die ellendige gevangenis konden verlaten. Omdat het gevecht onverminderd doorwoede namen wij van alles mee om ons te beschermen, kerkkussens, emmers, enz., zelfs liepen er jongens met bijbels op hun hoofd. Buiten de kerk werden wij gedreven in de richting Leiden. Zo hard we konden renden we de weg over, het dorp uit. In de kerk hadden wij gedacht dat de vijand opeen gedrongen was, maar nu bleek het heel anders. Langs de weg die we moesten volgen waren niet anders dan Duitse soldaten. Dat was voor ons een tegenvaller.

Eindelijk kwamen we op de rand van het dorp in een garage waar ik al eerder geweest was voor ik in de kerk kwam. Die garage bood veel minder dekking voor kogels en granaten dan de kerk. De muren waren niet zo dik en de ramen waren veel lager. Aan de voorzijde was een grote schuifdeur van gegolfd ijzer terwijl het dak van asbest platen was. Wij waren enige tijd in de garage toen we door de ruiten de kerk in brand zagen staan. Hoe kon dit?
Het dak brandde wel toen we de kerk verlieten, maar het was onmogelijk dat nu het hele gebouw in brand stond. Later vernam ik dat de Nederlandse soldaten de kerk in brand hebben gestoken. Wel een bewijs  dat onze jongens den vijand flink op de hielen zaten. Jammer dat zij ons niet hebben kunnen bevrijden. Nu zate wij in een garage die zo goed als geen dekking bood.

 << 5e Hoofdstuk  |  7e Hoofdstuk >>