TERUG

  1. Diensttijd
  2. Oorlog
  3. Eerste uren
  4. Krijgsgevangen
  5. Op en om het vliegveld
  6. In de kerk
  7. Het veldlazaret
  8. Jan
  9. Het krijgsgevangenkamp
  10. Terug in de kazerne
  11. Na de oorlog

Als krijgsgevangene in en om Valkenburg.

Oorlogsherinnering van Berend Borst.

BRON: ©  OSV-4R.I.

Hoofdstuk 9

 

het krijgsgevangenkamp

Met de auto gingen wij van de boerderij-lazaret-vesting naar de garage waarin de andere krijgsgevangenen vanaf zondagmiddag opgesloten waren, maar nu waren er zij niet meer. Ik moest in de garage blijven om te helpen bij het uitzoeken van uitrustingen enz. Wij moesten Nederlandse en Duitse goederen apart houden en sorteren. Er lag van alles: patroontrommels, vol of leeg, koppels, helmen, veldflessen, mitrailleurs, karabijnen en geweren, verschillende uniformstukken, dekens enz. enz.
Nadat wij gereed waren in de garage werden we naar het krijgevangenkamp gebracht dat was ondergebracht in de kwekerij en zouterij van de Fa Zwanenburg en Co. Toen ik daar aankwam ontmoette ik mijn vrienden weer. Zij keken verbaast op toen zij mij daar zagen staan. Zij hadden het ergste van mijn wegblijven gedacht en niet verwacht dat ik ongedeerd was gebleven. Wij waren blij elkander heelhuids terug te zien. Nu waren we allen weer verenigd, behalve Huub Heestermans.

Bij de Nederlandse officieren -ook krijgsgevangenen-  moest ik mij melden en werd bijgeschreven op de lijst van krijgsgevangenen en kon ik een lekkere kop koffie krijgen. Hierna voegde ik mij weer bij  mijn vrienden en vertelden hun waar ik was geweest nadat ik zondagmiddag de garage verlaten had om mee te gaan die gewonde Duitser weg te brengen. Van hen vernam ik dat zij sinds gisteren in dit kamp waren. Van zondag tot woensdagmiddag waren zij in de garage geweest, daar hadden zij het erg slecht gehad. Slaapgelegenheid was er niet op de betonnen vloer en eten kregen ze bijna niet. Ongeveer 300 jonge kerels hebben zich tevreden moeten stellen met een paar weckflessen en een paar kippen die zij uit een kippenhok naast de garage hadden genomen, geslacht en toebereid. Zij hadden erge honger geleden. Dan had ik het beter getroffen bij de kok in de boerderij. In de garage is het lang niet veilig geweest want de kogels en de granaten vlogen voortdurend om de garage. Er is zelfs een granaat van de achterkant door de muur gegaan om dwars door het gebouw bij de grote voordeur blijven liggen. Het projectiel is niet ontploft, dat was een geluk want anders zou het verschrikkelijk zijn geweest. Zij hadden benauwde ogenblikken doorgebracht.

Mijn vrienden vertelden mij ook dat zij aan Cor Heestermans gezegd hadden dat zijn broer Huub vrijdagsmorgens op het vliegveld was gesneuveld. Na de capitulatie heeft Cor meegeholpen om gewonden te halen en op die manier kwam hij overal en heeft zijn broer gevonden. Hij heeft Huub naast de kerk begraven, ook de andere gesneuvelden vonden daar hun rustplaats. Later heb ik Cor nog even gesproken, hij was erg onder de indruk van het droeve gebeuren. Hij toonde mij een ring van Huub die hij altijd droeg.

Alle krijgsgevangenen waren in groepen verdeeld, elke groep stond onder een onderofficier, ik was bij groep 12. 's Morgens om 8 uur en 's avonds om 8 uur werd er appél gehouden. Dat appél werd door een der officieren van ons kamp afgenomen en deze rapporteerde het aan de Duitser. Het is vanzelfsprekend dat wij door de Duitsers bewaakt werden maar de kwekerij was groot, dus hadden wij bewegingsvrijheid genoeg. Meestal lagen wij buiten in het heerlijke voorjaarszonnetje of in een der broeikassen waarin het lekker warm was. Het eten kregen wij uit de militaire keuken te Oegstgeest. Wij konden ons dus weer te goed doen aan het goede eten dat we in de kazerne gewend waren. De kuch leverde moeilijkheden op want we hadden geen van allen een mes bij ons zodat we die in stukken moesten breken. Maar we kregen het naar binnen en dat was de hoofdzaak!

Er gebeurde niet veel bijzonders in het kamp, alleen verveelden wij ons geweldig. Wij hoopten dat we weer gauw vrijgelaten werden, elk uur dat we in krijgsgevangenschap moesten doorbrengen was er ons een teveel. Dikwijls kwamen er Nederlandse militairen ons bezoeken. Overste Trapman uit Leiden kwam ons opzoeken en 3 wachtmeesters van mijn Batterij hebben van hun belangstelling voor ons blijk gegeven. Dat deed ons goed om weer bekenden te zien en te spreken. Het grootste gedeelte van de krijgsgevangenen waren infanteristen en woonden in Zuid Holland. Daarom kwamen veel burgers om hun familieleden op te zoeken die in de omtrek van Valkenburg gemobiliseerd waren. Als een burger aan de ingang van het kamp kwam en naar iemand vroeg dan werd het gehele kamp afgezocht naar de gevraagde. Het was prettig voor de betrokken persoon wanneer de betreffende soldaat aanwezig was. Men kan begrijpen dat dan het weerzien vol ontroering en blijdschap was. Maar er waren ook velen die in dit kamp hun verlorenen niet vonden. Voor hen was dat een sombere en ongunstige voorbode. Zij hoopten dat de gezochte ergens anders zou zijn, maar waar en hoe?

Ik bleef liever maar niet teveel bij de ingang van het kamp waar geregeld andere mensen kwamen om hun familieleden op te zoeken. Steeds weer waren daar die blijde ontmoetingen, het bij elkaar zitten van die mensen, die elkaar terug vonden en hun gepraat over het weer was voor mij niet om te zien en te horen, want ik wist nog niets van mijn moeder.

In het kamp werden gratis briefkaarten verstrekt, 3 of 4 heb ik er naar huis gestuurd. als de een niet over kwam dan d ander wel  dacht ik. Op de kaarten mochten we alleen, vermelden dat we in krijgsgevangenschap zaten en in goede welstand verkeerden. De nachten brachten wij door in het gebouwtje van de kwekerij beneden waren er twee vertrekken ingericht en boven ook. Op de vloer lagen schotten en rieten matten, waarop wij moesten liggen. De kleren hielden we aan voor de warmte, terwijl we met z'n 2en een deken hadden. Wij hadden er niet zoveel warmte van, want de nachten waren koud. De beschikbare ruimte waren voor ons allen amper groot genoeg, we lagen dicht op elkaar. Ik lag op de zolder bij het raampje tussen mijn vrienden. 's Nachts werd ik  eens wakker en bemerkte dat ik rustig met mijn hoofd tegen een ander z'n zweetvoeten had geslapen.

Vrijdagmiddag 17 mei moesten wij aantreden. Wat ging er gebeuren? ,'Zouden wij het kamp gaan verlaten?  We hoopten al, maar er werd ons medegedeeld dat we naar het vliegveld gingen. Wij marcheerden af en gingen dwars door Valkenburg. Nu, kon ik eens goed zien wat er in het dorp was vernield. Verschrikkelijk! Verschillende huizen lagen in puin, vooral rondom de kerk vrijwel de meeste huizen in het midden van het dorp was het onbewoonbaar geworden door de vele voltreffers van de granaatregen, die 4 dagen het dorp geteisterd had. De kerk was geheel uitgebrand, alleen de toren en de muren stonden overeind. Ik huiverde, toen ik de kerk zag en aan de eerste oorlogsdagen dacht. Het was nu een week geleden, dat ik de kerk inging. Het leek me toe of het jaren geleden was. In die ene week was er ook zo veel ontzettends gebeurd dat het bijna als onmogelijk voorkwam. Deze meest bewogen week van mijn leven, die tevens de gruwelijkste is, zal ik nimmer vergeten. 

Voor de kerk waren veel gesneuvelden begraven. Aan de andere kant van het pad lagen de Nederlandse militairen en aan de andere kant de Duitsers. Ook elders in het dorp waren gesneuvelden begraven, de  22 gedode burgers vonden hun laatste rustplaats op het kerkhof naast de kerk. Deze dodenakkers getuigden van de oorlogsgruwel. Wij marcheerden er zwijgend en eerbiedig langs. Op het vliegveld moesten wij van die parachuutbommen ophalen. Daar waren er veel gedaald. Het ophalen gebeurde met vrachtauto's. Er konden hoogstens 5 van die bommen opgeladen worden, want ze waren nog vol en erg zwaar. De auto's hadden moeite om met hun vracht over het weke veld to gaan. De parachuten waren geweldig groot en sommige van zijde. De vliegtuigen kon ik nu van nabij bekijken. De kolossale gevaarte droegen allen sporen van oorlogsgeweld, lange ritten kogelgaten van mitrailleurs waren te zien.

Bij de neus van elk vliegtuig Was een wapen geschilderd, daarin was Engeland afgebeeld, omvat met een zwarte hand. Die wapens moesten zeker symboliseren dat Engeland in de Duitse greep ten onder zouden gaan! Minstens de helft van de vliegtuigen waren door het artillerievuur in brand geschoten, welke branden op de eerste oorlogsdag zo'n fantastisch aanblik gaven. De verbrande toestellen lagen nu geheel in as, behalve de uiteinden van de vleugels en de staart. Een Nederlandse hospitaalsoldaat heeft mij in de boerderij-hospitaal verteld, dat hij uit zo'n brandend. toestel een gewonde Duitser heeft moeten halen, terwijl andere Duitsers met revolvers achter hem stonden.

De infanteristen die in de hangars gemobiliseerd waren geweest zochten hun eigendommen  terug maar het meeste was vernield of spoorloos verdwenen. Er werden koffers terug gevonden met uitgesneden bodems. Wij verlieten het vliegveld weer, waarna we in het kamp van smakelijke maaltijd genoten.

 

<< 8e Hoofdstuk  |  10e Hoofdstuk >>