Mobilisatie 1914-1918

BRON ; o.a. BUITEN SCHOT

De mobilisatie, die vier jaren zou duren, ging niet ongemerkt voorbij. 

Na de moord op Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand op 28 juni door een Servische nationalist leek een wereldomvattend conflict niet direct voor de deur te staan. Oostenrijk nam een maand de tijd om met een reactie te komen. Het legde op 23 juli een onuitvoerbaar ultimatum voor aan Servië. 

Duitsland, met name de Keizer, de kanselier en Moltke, zegden Oostenrijk steun toe en maanden de Oostenrijker tot een snelle interventie in Servië. Het trio was van mening dat als Oostenrijk snel ingreep de gevolgen klein waren. Rusland zou dan te laat zijn om hun Servie's broedervolk te beschermen. Dit gegeven is bekend geworden onder de naam : "Berlijns blanco check". De Duitsers namen een enorm risico met een kleine Balkanoorlog. [97]

Toen bleek dat de Russen wel bereidt waren om voor Servië op te komen hadden de Duitsers eenvoudig Oostenrijk kunnen vertellen de oorlog tegen de Servië te stoppen. Maar de het trio beval de mobilisatie van het Duitse leger. [97] 

Op 28 juli telegrafeerde Moltke op eigen initiatief, en overschreed hiermee zijn bevoegdheid, de Oostenrijkers om vooral snel toe te slaan. Hij was van mening dat als de oorlog in Europa uitbrak zij gereed moesten zijn voordat de Russen gereed waren voor een oorlog. [97]

Als reactie op het ultimatum mobiliseerde Servië op 25 juli haar strijdkrachten. 
De sneeuwbal van onderlinge verdragen in Europa begon te rollen.

  • Als reactie op de mobilisatie van Servië kondigde Oostenrijk op diezelfde dag een gedeeltelijke mobilisatie af, gevolgd door een algemene mobilisatie op de dag er na. Twee dagen later volgde de oorlogsverklaring aan Servië. 
  • Rusland steunde Servië en meende niet werkeloos te mogen toezien en startte de mobilisatie op 30 juli.
  • Op 31 juli oordeelde de Nederlandse regering dat een oorlog tussen Duitsland en Rusland spoedig zou uitbreken en besloot om 12.10 uur tot de mobilisatie.
  • Duitsland had een verdrag met Oostenrijk en kon de Russische mobilisatie niet negeren. Mobilisatie op 1 augustus.
  • Frankrijk was middels een verdrag verbonden met Rusland. Frankrijk reageerde op de Duitse mobilisatie met de mobilisatie van haar strijdkrachten.
  • Ook België liet zich niet onbetuigd en mobiliseerde met Frankrijk haar troepen.
  • Op 1 augustus verklaarde Duitsland Rusland de oorlog.
  • Op 2 augustus viel Duitsland Luxemburg binnen.
  • Op 4 augustus overviel Duitsland de Belgen. Hierop werd de mobilisatie in Engeland afgekondigd.
  • Op 23 augustus verklaarde Japan de oorlog aan Duitsland.
  • Engeland, Frankrijk en Rusland (Entente) verklaarden de oorlog aan Turkije.
  • Op 24 mei 1915 verklaarde Italië de oorlog aan Oostenrijk. Even daarna op 10 augustus de oorlog aan Turkije.
  • 16 oktober 1915, de geallieerden verklaarden de oorlog aan Bulgarije.
  • Ook Portugal ontkomt niet aan de oorlog. Duitsland verklaarde deze op 9 maart 1916.
  • Roemenië betreed op 30 augustus 1916 het oorlogstoneel en verklaarde zich in oorlog met Duitsland.
  • 6 april 1917, de VS verklaarden in oorlog te zijn met Duitsland.

De Duitsers vielen België binnen om Frankrijk, zo hoopten zij, binnen 42 dagen (Plan Schlieffen) op de knieën te krijgen en zich daarna tegen Rusland te kunnen keren. Ook waren de Duitsers in de veronderstelling dat Engeland zich buiten een conflict op het vaste land zouden houden.

De betrokken landen verwachtten deze crisis niet. Oostenrijk had alleen Servië willen straffen, maar miste de moed om zelfstandig te handelen. Duitsland wenst een succes voor zijn bondgenoot Oostenrijk. De Russen wilden beslist geen oorlog maar hadden evenmin verwacht dat steun aan Servië het oorlogsgevaar zou aanscherpen.
De Serven, de eigenlijke oorzaak van deze krankzinnige crisis, waren bijna vergeten. Pas veertien maanden later zou de oorlog hun kleine koninkrijk bereiken. [2]

  • De gedemobiliseerde frontsoldaat Adolf Hitler uitte op 18 september 1922 een dreigement dat hij zeventien jaar later waar zou maken: "Het kan niet waar zijn dat twee miljoen Duitsers vergeefs gevallen zijn [...]. Neen, wij vergeven niet maar eisen wraak!".

 *

De Nederlandse minister van Oorlog, Lt. gen. N. Bosboom, deed op 31 juli de oproep tot mobilisatie van de grens- en kustbewaking om 14.00 de deur uit.

De volgende dag was de mobilisatie van de grens- en kustbewaking voltooid en een groot succes gebleken. 's Avonds waren 44 van de 105 detachementen op post.
Om 15.00 uur werden de mobilisatieoproepen voor de Landweer, Militie en de Zeemacht op de gemeentehuizen opgeplakt en onder het luiden van de kerkklokken onder de aandacht van de bevolking gebracht. Totaal werden vijftien lichtingen opgeroepen. Het beheer van de spoorwegen kwam bij de staf van de Generale staf te liggen om de mobilisatie soepel en snel te laten verlopen.
Beroering was er in het socialistische kamp, er volgden demonstraties tegen de oorlog.

*

In Rusland, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Hongarije waren de mobilisaties ontvangen met uitzinnige vreugde en blijheid over de komende oorlog. (?) Menigten verdrongen zich zingend, schreeuwend en juichend in de straten.
Zowel volkeren als soldaten schenen met ongeloofwaardig gemak de opofferingen te aanvaarden, wellicht omdat elk volk dacht dat het bedreigd werd. Men kan zich evenwel afvragen of die aanvaarding niet in de hand gewerkt werd doordat de staatsapparaten druk uitoefenden en of er achter de uiterlijke schijn geen angst en ellende verborgen waren.
Met uniformen, die alle kleuren van de regenboog uitstraalden, trok men ten strijde. 

Wat opvalt in de politieke en culturele ontwikkeling van het Duitse Rijk, in de decennia voor de fatale oorlogsjaren, is dat oorlog toen niet werd beschouwd als een laatste toevlucht wanneer alle andere middelen hebben gefaald maar als een wondermiddel tegen alle maatschappelijk kwaad. Het was destijds mogelijk om zo lichtvaardig en optimistisch te denken over een gewapende strijd, omdat de verschrikkingen van de moderne oorlog nog ver buiten het voorstellingsvermogen lagen  van burgers en militairen. [3]

*

Niet in Nederland, men liep niet over van vreugde en enthousiasme. Het land bereide zich voor op een verdedigingsoorlog, op de bescherming van haven en goed én de handhaving van de neutraliteit.
Op 3 augustus maakten de kranten bekend dat burgers voor de duur van de mobilisatie als vrijwilligers onder de wapenen konden komen voor een vergoeding fl.80.-. Men ging er van uit dat de oorlog met de Kerstdagen toch wel voorbij zou zijn. Overigens verliep de mobilisatie goed en zonder incidenten. Dat was misschien ook te danken aan het feit dat er die morgen een tapverbod was ingesteld.

De aanschaf van het wagenpark en paarden werd verwezenlijkt door de burgers te contracteren om hun voertuig of paard voor de tijd van de mobilisatie tegen een vergoeding af te staan. Daar vonden natuurlijk de nodige misstanden plaats. Men belazerde de boel.
De kledingvoorziening was ook niet al te best geregeld. Men liep in verschillenden uniformen, oudere lichtingen droegen nog het donkerblauwe; de nieuwe in het in 1913 ingevoerde veldgrijze uniform.

Na de mobilisatie volgde de concentratie, d.w.z. het in positie manoeuvreren van de troepen. Ook deze concentratie was door gen. Snijders uitgewerkt. De 1e Divisie verdedigde de Noordzeekust tegen een aanval vanuit zee, de 2e Divisie lag achter de IJssel en de 3e Divisie werd gelegerd in Noord-Brabant. De 4e Divisie was als reserve opgesteld achter de andere divisies. Dit alles in stellingen die defensief ingericht waren. Snijders voornaamste opdracht was de neutraliteit van Nederland te waarborgen. 

Op 3 augustus had het veldleger haar posities ingenomen en na de inval in België besloot Snijders de 4e Divisie naar Brabant te verplaatsen. In Zeeland, Brabant, Limburg en een deel van Gelderland werd de staat van oorlog afgekondigd. Kanonnen van 8 staal - we komen ze nog tegen in de tweede wereldoorlog - werden per schip naar de forten van de Hollandse waterlinie gebracht.
Op 5 augustus volgde op verzoek van gen. Snijnders in een aantal gebieden de afkondiging van de staat van beleg. Alles wat in het schootsveld stond werd verwijderd. Bomen werden gekapt en huizen werden gesloopt, iets wat uiteraard veel consternatie veroorzaakte.

Na de mobilisatie van de Duitsers op 1 augustus stonden er ongeveer 14.020.000 man gereed om wat later bleek het plan Schlieffen in gewijzigde vorm - het plan Moltke -  uit te voeren.
Op zondag 2 augustus verklaarde de chef staf van de overvallers, Von Moltke, dat zij vastbesloten waren de neutraliteit van Nederland te waarborgen. 

Op 3 augustus liep de spanning op nadat die ochtend bekend was geworden dat aan de Belgische regering een ultimatum door de overvallers was overhandigd waarin deze boeven verklaarden dat Franse strijdkrachten van plan waren via Namen een aanval op hun grondgebied te doen. Om dit te voorkomen voelden zij zich genoodzaakt om via België een preventieve aanval op Frankrijk uit te voeren om dit te verhinderen. Daarbij verlangden zij dat de Belgen zich afzijdig zouden houden. Bij weigering daarvan zagen zij zich gedwongen België als vijand te beschouwen. 
Zij weigerden.

Twee Duitse cavalerieregimenten maakten zich in Limburg, per ongeluk, schuldig aan een grensoverschrijding. Daar was veel ophef over in het buitenland. Dat werd, omwille van de neutraliteit, door de regering ten stelligste ontkent.

In 1923 schreef generaal Snijders over de Nederlandse weermacht;

  • De aanvullingen van de bewapening en uitrusting van de stellingen bleef in de pen. Minister Colijn had ook ten deze ernstige plannen, doch zij kwamen vóór zijn aftreden in augustus 1913 niet tot een begin van uitvoering. Dientengevolge zijn wij den oorlog ingegaan met geheel verouderd vestinggeschut, geheel ontbrekende, moderne krombaan artillerie en geheel onvoldoende voorraden op elk gebied.

Van de generaal kan niet gezegd worden dat hij vastgeroest zat aan oude ideeën. Waar de Belgen en Fransen in 1914 nog ten strijde trokken in een negentiende uitrusting en zelfs de Fransen nog in kleurige blauw-rode uniformen de Duitse machinegeweren tegemoet marcheerden, was Nederland al overgegaan naar het veldgrijs. Ook de selectie en de training van speciale stormtroepen werd door hem ter hand genomen.
Vooruitlopend aan de opleiding van deze speciale troepen kreeg de Artillerie-inrichting Hembrug rond 1917 de aanbesteding voor het maken van  50.000 stormdolken. In 1918 werd het wapen daadwerkelijk geïntroduceerd bij de Stormtroepen, toen een apart onderdeel van ieder infanteriebataljon. Het fenomeen stormtroepen verdween uit de organisatie in 1924 en de dolken gingen in opslag. In 1938 werden o.a. de mobiele eenheden RH en RHM er mee uitgerust.

Wat Nederland direct merkte van de oorlog waren de vele vluchtelingen. Steuncomités voor deze vluchtelingen werden opgericht. Deze moesten van onderdak worden voorzien en gevoed worden. Militairen van de in oorlog zijnde landen werden geïnterneerd en in kampen opgesloten.

In oktober 1914 ontstond in het kabinet een gespannen situatie, toen minister Bosboom - die uitgesproken anti-Duits was - Groot-Brittannië gelegenheid wilde geven België te hulp te komen na de val van Antwerpen. De meerderheid van de ministerraad wist Bosboom er echter van te overtuigen dat hij moest volharden in de politiek van strikte neutraliteit.

Bosbooms gebrekkige communicatie met het parlement, alsmede irritaties in den lande over de aanhoudende, kostbare mobilisatie en over zich stierlijk vervelende soldaten met alle incidenten van dien, schiepen allengs een sfeer waarin de minister en Kamerleden zich steeds kregeliger tegenover elkaar opstelden. Daarbij kwamen dan nog de spanningen tussen de betrokken verantwoordelijken onderling. 

Allereerst was er het kabinet, dat handhaving van de neutraliteit wenste. Dan was er de opperbevelhebber, C.J. Snijders, die dat militair gezien onmogelijk vond, zich pro-Duits opstelde, alle steun kreeg van Wilhelmina en Bosboom behandelde alsof hij slechts een ambtenaar was. Ten slotte was er Bosboom zelf, die de neutraliteitspolitiek moest accepteren, maar wiens sympathie uitging naar Groot-Brittannië. Bosboom had bovendien weinig te zeggen over Snijders, omdat die volgens zijn instructie alleen verantwoording verschuldigd was aan 'de regering' in haar geheel. In de praktijk beschouwde Snijders de Koningin als zijn directe superieur.

Toen de strijdende partijen in november 1914 vastliepen in wat een afschuwelijke loopgravenoorlog zou gaan worden zou het Nederlandse leger vier jaar paraat blijven. Voor de soldaten betekende dit hoofdzakelijk vier jaar van verveling en ergernis.
De legerleiding had zich niet gerealiseerd dat men in een mobilisatietijd de mannen tevreden en het moreel hoog moest worden gehouden. Al spoedig werd de O&O opgericht. De 'soldatenkrant'  verscheen, leeszalen werden ingericht, cursussen werden georganiseerd maar de kunstzinnige vorming verliep echter minder succesvol.

Ook de geoefendheid liet te wensen over. Vandaar dat de warme augustusdagen werden gevuld met dagmarsen van 40 Km. Verder werd er vaak en veel geoefend. De rest van de tijd werd gevuld met wachtlopen, poetsen en het in orde brengen van de uitrusting. Inspecties werden vaak uitgevoerd door allerlei militaire instanties en ook de Koningin liet zich daarbij niet onbetuigd.

Veel gesmokkeld werd er in de grensgebieden die dagen ook. Iets wat een hoge graad van professionalisering kreeg. Dat leverde een beter belegde boterham op dan het soldij.
De grensbewaking was opgedragen aan grensbewakingstroepen die voortkwamen uit de plaatselijke landweereenheden. Dat was de kat op het spek binden.
Deze militairen die de grens moesten bewaken en smokkel tegen moesten gaan wisten in deze streken van de hoed en de rand. Daar was behoorlijk veel geld mee te verdienen en dat gebeurde dan ook.
Eind 1914 besloten de overvallers in België om een prikkeldraadversperring aan te leggen, een 180 Km. lange versperring waarop een dodelijke spanning werd aangesloten van 2000 Volt. Ook hier werden oplossingen gevonden om toch, met smokkelwaar, aan de andere kant van de grens te komen. Maar soms liep dat met dodelijk gevolg af.

Als gevolg van de stijgende prijzen werden de meeste armen armer, als gevolg van de stijgende winsten de meeste rijken rijker. Vanwege die prijzen en de tekorten poogden velen om de distributiebepalingen te ontduiken. Vooral in menig kring van gegoeden scheen men het als een sport te beschouwen om door knoeien en konkelen verboden waar te bemachtigen. 

De smokkelarij vooral naar Duitsland en het door de Duitsers bezette België, nam enorme afmetingen aan. Toen de wet er eindelijk, 1 maart 1917, gevangenisstraf op stelde, kwam men spoedig ruimte te kort om veroordeelden op te bergen. Bij Scheveningen werd een nieuwe gevangenis gebouwd, de Cellenbarakken, als tijdelijk bedoeld - maar in 1940 stonden zij er nog steeds en werden bekend als het Oranje hotel.

De inkwartiering van de officieren leverden niet veel problemen op. Dat van de manschappen wel. Liever had de legerleiding dat een compagnie in een gebouw werd ondergebracht, dat was makkelijk. Veel leegstaande en soms haveloze fabriekshallen werden hiervoor gebruikt. De voorzieningen voldeden bij lange na niet aan de geldende voorschriften. Ongedierte, ongemak en stank achtervolgden de soldaten. Voor het gebruik van zo'n fabriekshal werd betaald en er werd geld mee verdiend.
Aan de grens, waar de bewoners meestal zelf een armoedig bestaan leefden, werden de soldaten ingekwartierd in grote schuren en stallen en op steenkoude zolders onder een los pannendak.

Het uniform was niet zo uniform als het woord aangeeft. Oudere lichtingen droegen nog het, wel of niet versleten, donkerblauwe uniform, de nieuwere het veldgrijs. 
Stalen helmen waren tot aan het einde van de oorlog nog steeds niet voorradig.
Over het soldij werd natuurlijk geklaagd. Soldaten kregen ongeveer 16 cent per dag terwijl een sergeant toch al gauw fl 1.35 toucheerde. 
Het verlof baarde hun ook zorgen. In 1914 kreeg elke soldaat één dag verlof per tien dagen. De in de forten gelegerde soldaten kregen één dag per week. 

Over het algemeen was men in de hogere officierskringen niet erg tevreden over het moreel van de Nederlandse soldaat. Veel gevallen van desertie, veel gevallen van insubordinatie.
Eén van de reden was dat de beroepsofficieren er nogal conservatieve ideeën op na hielden welke frontaal botsten met de antimilitaristische houding van het Nederlandse volk en daarmee de min of meer socialistisch ingestelde dienstplichtige militair.  De officieren, uitzonderingen daargelaten, zagen de door de regering beschikbaar gestelde dienstplichtigen niet echt als een zelfdenkend wezen maar meer als een werktuig. 

Generaal majoor van Terwisga, C.-3e Divisie en fel tegenstander van de 8,5 maand dienstplicht, schreef in 1914:

  • Wat men overal aantreft is een schijnopleiding; de geoefendheid , als men die zoo noemen mag, ligt geheel aan de oppervlakte, en zelfs ligt zij er zoo dun op, dat de ongeoefendheid er veelal duidelijk zichtbaar is...

Luitenant-generaal Buhlman, C.-Veldleger, deed er in 1915 nog een schepje bovenop:

  • De aard van onzen soldaat wordt in 't algemeen 't best gekenschetst door het woord "Lummelachtig'; hij mist zelfbewustheid, zelfstandigheid, beslistheid in zijn optreden en tucht.

Hij had er ook een oplossing voor:

  • Het gebrek aan goede eigenschappen, voortspruitende uit onzen volksaard, is niet snel te verbeteren; verbetering is slechts te verwachten van een betere opvoeding van de Nederlandse jeugd, van een beter inzicht van ons volk in de noodzaak van een sterke weermacht.

De waarheid zal in het midden gelegen hebben... [1]

Discipline was inderdaad ver te zoeken onder de lijntrekkende dienstplichtigen. 

Die discipline kwam niet uit het hart, maar werd middels disciplinaire maatregelen afgedwongen.
A.M. de Jong wist in zijn boek, "Frank van Wezels roemruchte jaren" - ISBN 90 214 1071 0 - , de lezer de sfeer te laten proeven uit deze mobilisatieperiode. Vanuit de visie van de dienstplichtige uiteraard. En in een aantal gevallen was het een juiste visie!
Het weinig soldateske voorkomen en gedrag van de Nederlandse soldaat bleef een steen des aanstoots.

De eeuwige post aan onze grenzen.
Spotprent van Jan Sluyters op neutraliteit van Nederland in De Nieuwe Amsterdammer van 14 augustus 1915.[4]

De jaren 1917 en 1918 waren voor Nederland de zwaarste uit de oorlog. De oorlogsmoeheid, de schaarste en rantsoenering drukten de stemming en verhoogden de onvrede.
De prijzen hadden vlees al tot een luxe gemaakt, iets wat de socialistische "Notenkraker" een wrang commentaar ontlokte, "Als het varkensvlees even duur was als het Kanonnenvlees, waren we uit de brand".

In juni 1917 breekt er in Amsterdam de "aardappeloproer" uit. Reden; burgers haalden een aardappelschuit leeg die bestemd was voor militairen. I-4R.I. werd vanuit de Morschpoortkazerne te Leiden voor korte duur naar Amsterdam bevolen. Winkels en pakhuizen werden geplunderd, een demonstratie eindigde in onregelmatigheden. Er werd door de militairen ingegrepen.

Toen de oorlogsdreiging  in maart 1918 plotseling sterk toenam verzocht de minister-president aan gen. Snijders om een onderhoud. Hij wilde het niet hebben over de liberale verlofregeling, die de weermacht kwantitatief verzwakten, ook niet over de tekorten aan mitrailleurs, gasmaskers, stalen helmen, handgranaten en artillerie. Hij wenste duidelijke afspraken met de generaal te maken die nodig waren om het leger voor te bereiden op een mogelijke escalatie van het conflict. Tot de ministers verbijstering zag Snijders de toestand somber in. Hij noemde de verdediging van Nederland tegen een eventuele Duitse aanval doelloos. Lt. gen. Pop, chef van de Generale staf, deelde die mening. Later verklaarde de generaal dat hij had bedoeld vruchteloos. In mei was de crisis gelukkig goeddeels afgewend.
Deze uitspraak van Snijders deed de regering besluiten zich van de generaal te ontdoen. De koningin weigerde daar de Kroon nog steeds alle vertrouwen in zijn functioneren had. 

Het Bureau van de Generale Staf.
Voorste rij in het midden, Generaal C.J. Snijders, opperbevelhebber
van de Nederlandse Land- en Zeemacht. 

Op 22 oktober 1918 verzocht Snijders de regering om vijftigduizend man extra te mobiliseren en alle periodieke verloven in te trekken. Hij was bang dat de terugtrekkende Duitse troepen Limburgs grondgebied zouden schenden. De ministerraad ging akkoord maar dan liet Snijders weten de extra mobilisatie niet nodig te achten. De verstandhouding werd er niet beter door.
De verloven bleven echter ingetrokken en dit leidde op vrijdag 25 oktober bij 1R.I., in het legerkamp de Harskamp, tot een oproer. Diverse gebouwen vielen ten prooi aan de vlammen en er vielen schoten. In andere legerplaatsen was het ook onrustig. Snijders liet de oproer in de Harskamp onderzoeken en kwam tot de conclusie dat de algemene ontevredenheid als gevolg van mobilisatiemoeheid en de slechte voeding de oorzaak was en waarbij de intrekking van de verloven de emmer deed overlopen.
De ministerraad besloot tot een eigen onderzoek. Het had de schijn dat men van gen. Snijders af wilde. Uit het onderzoek van de ministerraad kwam naar voren dat de mentaliteit van het officierskorps te ouderwets was en een zekere democratisering van het leger hard nodig werd geacht. De minister meende dat Snijders niet de aangewezen persoon was om deze hervormingen door te voeren. De generaal wist genoeg en bood zijn ontslag aan.

Velen vonden het een wijs besluit. Lt. gen. Pop, sous chef van de Generale staf, nam zijn functie over. Rechts Nederland bleef tot lang na de oorlog hevig verontwaardigd.

 

Tijdens de oorlogsjaren heeft het er zelfs enige malen om gespannen of Nederland toch niet de kant van de Duitsers zou kiezen. Opperbevelhebber generaal C.J. Snijders was daar een verklaard voorstander van. Steeds opnieuw ruziede hij daarover met de regering, die strikt de neutraliteit wilde handhaven. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat de Nederlandse regering deze pro-Duitse generaal niet gewoon de laan uitstuurde. De enige reden daarvoor was dat koningin Wilhelmina, toentertijd 35 jaar oud, bij die conflicten consequent de zijde van haar opperbevelhebber koos.

 

De heersende Spaanse griep was voor de regering een reden te meer om na de wapenstilstand van 11 november zo snel mogelijk te demobiliseren. Zij voelde er weinig voor om verantwoordelijk te zijn voor de vele ziekte en sterfgevallen onder de gemobiliseerden. Op 12 november maakte de minister van Oorlog bekend dat 122.000 van de 237.000 man naar huis mochten.
Bij de mobilisatie in 1914 was er een slechte ervaring opgedaan met de meegegeven uitrusting van de militairen. Toen was gebleken dat de meegegeven uitrusting, waarmee men weer in dienst kwam, in slechte staat verkeerde. Daarom was besloten de uitrusting niet meer mee te geven aan de gedemobiliseerden. De inname liep spaak en uiteindelijk kregen de grootverlofgangers twee paar schoenen mee naar huis. Om het burgergebruik te ontmoedigen waren de schoenen verzegeld.
Door de schaarste die er heerste waren alle spullen waardevol geworden. De afgezwaaide militairen maakten er dankbaar gebruik van.

***

 

De demobilisatie in 1918 bracht, onder de druk van de bezuiniging, en van de verwachtingen van de "Volkenbond", die vooral in pacifistische kringen gekoesterd werden, een snelle afbraak van de weermacht. 
De socialisten hadden een lange lijst van vergaande politieke eisen opgesteld, - eisen die vandaag de dag als vanzelfsprekend worden ervaren - , zij vonden de parlementaire democratie uit de tijd, een burgerlijk stelsel wat vermolmd en verrot was. 
In Rotterdam werd de revolutie uitgeroepen. De Roode Week brak aan.
Alom kwamen Oranje gezinde tegenkrachten in het geweer. Marechaussees rukten vanuit Venlo op naar de residentie, in Amsterdam werd een eskadron huzaren gevormd. Een witte garde die het rode gevaar moest keren. 
Het tij keerde en veel van de eisen werden ingewilligd en hadden betrekking op vrouwenkiesrecht, kinderarbeid, vijfenveertigurige werkweek, een invaliditeitswet, ouderdomswet en nieuwe regels op het gebied van gezondheid en het onderwijs. Het geld om deze veranderingen te bekostigen moest ergens gevonden worden.

*

>Raadpensionaris Johan de Witt schreef al in een brief aan Pieter de Hoogh in de 17e eeuw: [5]

  • "Want de aerdt der Hollanders is soodanigh, gelijck U.Ed. mede ten beste bekend is, dat als haer de noodt en de periculen niet seer claer voor oghen comen, sij gheenszins ghedisponeert connen worden om naer behooren te vighileeren voor haar eijgen securiteijt.<

Bezuinigingen; een aan de Nederlander wel zeer bekend verschijnsel, maar we zijn pas in het tweede decennium van 1900. 

*

De mobilisatie zou 25 jaar later weer herhaald worden en het zou nagenoeg een kopie zijn van de eerste, inclusief de zo geprezen neutraliteit, de bewapening, de mentaliteit en de tegenstander. Men had er wel van geleerd, maar men had er geen geld voor over om een herhaling te voorkomen. 

De gerenommeerde militair historicus Basil Liddell Hart sprak ooit wijze woorden: “If you concentrate exclusively on victory, with no thought for the after-effect … it is almost certain that the peace will be a bad one, containing the germs of another war.”

Voorspel