TERUG

Majoor Sas werd na de oorlog de rol van Cassandra toegedicht.

Men vermoedde toen dat de Nederlandse regering in gebreke was gebleven ten aanzien van Sas' waarschuwingen.

Majoor G.J. Sas. 
Militair Attaché te Berlijn.

 Vooraf:

  • Anders dan in deze beknopte publicatie (De geheime informant) wordt vermeld, werden de inlichtingen die majoor Sas aan GS IIIA verstrekte serieus genomen. Sas dacht daar anders over omdat hij oa. zag dat zijn rapporten door lagere stafofficieren werden geridiculiseerd.

  • Zijn gedrag is mogelijk de reden geweest waardoor hij als mens minder geaccepteerd is geweest. De houding van anderen naar Sas heeft dan mogelijk het idee bij Sas versterkt dat hij niet werd geloofd.

  • GS IIIA kreeg uit meerdere bronnen informatie waarvan een analyse werd gemaakt. Uit die analyse volgde een advies aan de regering en de legerleiding. De regering nam waar het kon maatregelen als GS-IIIA een invasie tot de mogelijkheden behoorde.

  • Als Sas inlichtingen verstrekte over een aankomende invasie, en hij zag dat er geen tegenmaatregelen werden genomen was dat omdat GS IIIA aan de hand van zijn en andere inlichtingen het dreigingniveau anders inschatte.

  • Inlichtingen die GS-IIIA ontving van anderen werden natuurlijk niet met Sas als informant besproken.

    Na de oorlog heerste de mening dat Sas niet werd geloofd.

 

 

Majoor Sas had in 1932 de Kriegsakademie in Berlijn gevolgd, en was al in 1936-1937 als Militair Attaché in Berlijn geplaatst geweest. Hij keerde terug naar Nederland als hoofd van de Afdeling Operatiën bij de Generale Staf.
Vanaf 1 mei 1937 werd de Kapitein B.R.P.F. Hasselman, een kundig cavalerieofficier, die vanwege zijn grote bewondering voor het Duitse leger en de tucht en orde in Duitsland ook wel "de Pruis" werd genoemd, militair attaché in Berlijn.  Na twee jaar werd hij evenwel, na de volledige bezetting van Tsjecho-Slowakije door de Duitsers, weer vervangen door majoor Sas. 

Sinds april 1939 had hij terstond de vriendschappelijke contacten met zijn vriend, kol. Hans Oster van de Abwehr (Wehrmacht contraspionage), daterend uit zijn vorige verblijven, hervat en uiterst nuttige inlichtingen van hem ontvangen. De specifieke waarschuwingen met betrekking tot Nederland begonnen na de Duitse overwinning op Polen.  

Op 28 September 1939 was Sas op grond van zijn eigen waarnemingen tot de conclusie gekomen, dat na de voltooiing van de ten einde lopende oorlog tegen Polen, een aanval op het Westen onvermijdelijk was, en dat de Duitsers daarbij niet voor een tweede keer de fout zouden maken om de Nederlandse neutraliteit te respecteren. 

Ditmaal, zo schreef hij aan de generaal Reijnders (met afschriften aan de belangrijkste ministers), zouden zij het plan Schlieffen van 1911 uitvoeren, dat voorzag in de zwenking met een sterke rechtervleugel door Zuidelijk Nederland. Zijn tweede voorspelling was, dat over zes weken de spanning in het Westen zou beginnen. 

Hij onderbouwde zijn rapport met zeer veel argumenten uit eigen waarneming;

  • hergroeperingen van troepen op grote schaal nabij de Nederlandse grens, 

  • gesneuvelden werden vervangen door nieuwe dienstplichtigen,

  •  tanks en pantservoertuigen werden gerepareerd, 

  • grote munitie en benzinevoorraden werden aangelegd in het westen van Duitsland.

  • de signalering van pionier-eenheden die grote hoeveelheden pontonbruggen klaar hadden liggen,

  • de aanleg van vliegvelden aan de Nederlandse en Belgische grenzen,

  • zijn ervaringen die hij op uitnodiging van de Abwehr met andere militaire attachés had opgedaan in Polen,

  • Het lezen van het verontrustende boek van Herman Rauschning, "Die Revolution des Nihilismus", waarvan hij een exemplaar had meegenomen. (in Zwitserland gedrukt in Duitsland verboden omdat hier onverholen in stond wat de nazi's van plan waren.)

Kolonel Hans Oster. Voor de Nederlanders een informant. 
Voor de Duitsers echter een landverrader..

 

Alle conclusies door hem neergelegd in het rapport van 28 september 1939 zijn bittere waarheid geworden; maar op dat ogenblik werden ze door heel weinigen geloofd. In de loop van oktober werden 65 à 70 divisies uit Polen overgebracht naar het westen en ten dele gelegerd in de buurt van de Nederlandse en Belgische grens. Het ging daarbij uitsluitend om defensieve disposities, zo verzekerde de Kwartiermeester-Generaal von Tippelkirch op 7 oktober aan Sas, en de Secretaris-Generaal van het Auswärtige Arnt aan de Nederlandse gezant en de Belgische ambassadeur.
Maar Sas liet zich door deze verzekeringen niet in slaap sussen. Begin oktober had hij een gesprek met zijn vriend Oster, waarin Sas zei:

  • Je zult zien, binnenkort begint het in het Westen, en dan zullen wij dit keer niet weer aan het gevaar ontsnappen. Wij krijgen dan de opmars door het Westen, door Nederland. Want de Duitsers maken natuurlijk niet weer de fout die zij in de Eerste Wereldoorlog begaan hebben door de beroemde zwaai om Zuid-Limburg heen te maken. Thans neemt men de kortste weg en gaat er dwars doorheen.

Maar zo ver was het op dat ogenblik nog niet, zo verzekerde Oster. En na zich nader er op te hebben geïnformeerd, bevestigde deze:

  •  Een doortochtsplan door België is momenteel in studie op het bureau van de Chef van de Generale Staf Halder; dit plan vermijdt de doortocht door Nederland .

Sas maakte er een vaste gewoonte van zijn inlichtingen steeds door te geven aan de Belgische militaire attaché, Kolonel Goethals. Langs deze weg bereikten zijn waarschuwingen dus ook de Belgische Regering, maar iets later dan de Nederlandse. Bovendien werden ze op de Belgische ambassade door Goethals meestal van enige relativerend persoonlijk commentaar voorzien. Zijn zienswijze en karakter speelde derhalve een belangrijke rol t.a.v. de vorm waarin de waarschuwingen de Belgische Regering bereikten.

Aldus was de alarmerende waarschuwing, die Sas ijlings aan de Belgische ambassade was gaan brengen, tenslotte  aan Brussel overgebracht in een vrij geruststellende vorm. 

 

Het November alarm


Bovenstaande, voor Nederland geruststellende mededeling van Oster gaf een voor ons te gunstig beeld. Zoals daarna nog herhaaldelijk het geval zou zijn, was de kol. Oster wel bijzonder goed ingelicht, maar was zijn bericht niet in alle onderdelen juist, of soms achterhaald. Wij weten thans dat voormalig korporaal uit Bohemen al op 27 september een uiteenzetting gaf aan zijn militaire medewerkers, waarin hij het voornemen aankondigde, nog in dat jaar 1939 een offensief in het Westen in te zetten. Verder is het juist dat hij op die 9de oktober het -directief no. 6- voor het oorlogsbeleid tekende om alle voorbereidingen te treffen voor Fall Gelb, de aanval in het Westen, en dat hij op 19 en 29 oktober "Aufmarschweisungen" voor Fall Gelb goedkeurde, Maar volgens al deze orders zou het Zuiden van Nederland, of althans van Limburg, wel degelijk in het aanvalsplan betrokken worden. Dit moet ook Sas' relatie ervaren hebben, want op 22 of 23 oktober kwam deze weer bij hem met de sombere mededeling:

  • Mijn vriend, Je hebt gelijk gehad, nu is ook Nederland aan de beurt. De ex korporaal, zo legde hij uit, hield zich nu bezig met de gedachte aan een offensief door Nederland en België. Mocht hij daartoe besluiten, dan zou de datum nader worden vastgesteld afhankelijk van de weersomstandigheden,  waarschijnlijk niet voor de tweede helft van November. 

Ook dit rapporteerde Sas aan de opperbevelhebber. Vanaf dat onheilsbericht, zo verklaarde Sas later, was zijn goede verhouding tot Generaal Reijnders als een blad aan de boom omgedraaid; jobstijdingen waren niet welkom. En zo ontstond er tussen Generaal Reijnders en Majoor Sas een verwijdering, die zich geleidelijk ontwikkelde tot een verbitterde tegenstelling over de al of niet juistheid van de waarschuwingen die Sas van zijn relatie kreeg. Ten einde zijn geloofwaardigheid te bewijzen, ging Sas een keer zelfs zo ver dat hij aan de Generaal onthulde dat zijn zegsman een hoge officier in het Oberkommando der Wehrmacht was. Deze onthulling was onvoorzichtig, maar verdedigbaar indien zij de Generaal had kunnen overtuigen. Het tegendeel was waar. Reijnders, en velen met hem, konden niet geloven dat een Pruisisch officier welbewust militaire geheimen zou verraden aan een officier van de potentiële vijand.

 

Gemiste kans.

Sas werd over zo'n beetje alles waarvan Oster op de hoogte was geïnformeerd. Zo was hij ook een van de leidende figuren achter de plannen van de tegenstanders van het nazi-bewind, om een staatsgreep te plegen en de dictator daarbij om zeep te brengen. Onder de tegenstanders bevonden zich leden van Buitenlandse zaken, Abwehr, en een aantal hooggeplaatste militairen bij de Wehrmacht.

De staatsgreep was op 29 september 1939 vastgesteld. Men zou de Kanselarij gewapenderhand bestormen en de nazi-leider liquideren. Bij de Duitse Bu.za kwam een dag eerder een telefoontje binnen: de Engelsen en Fransen hadden de uitnodiging aanvaard voor de conferentie van München.  Zij wilden nog één keer praten hoewel Hitler Oostenrijk al bezet had en nu dreigde Tsjecho-Slowakije binnen te vallen.
Dat telefoontje heeft ervoor gezorgd dat het verzet aarzelde en de kans om toe te slaan liet lopen, Hitler vertrok uit de kanselarij en ging naar München en strooide iedereen weer zand in de ogen. Plannen had de tegenstanders van de bruinhemden wel, maar zoals H.B Gisevius schreef het slotwoord van zijn boek, "Tot het bittere einde' ;

  • Zij begrepen wel dat het "zo" niet langer kan. Ze komen eindelijk tot de slotsom, dat zij wat moeten doen. Ze nemen een aanloop. Maar dan springt een aantal niet ver genoeg, anderen leggen midden in de eindspurt een pauze in, weer anderen maken bij de springplank rechtsomkeer en de rest komt achteraf tot de conclusie, dat men de sprong absoluut niet had kunnen wagen.

De oppositie werd na de mislukte aanslag op Hitler op 20 juli 1944 gedecimeerd. Het Volksgerichthof van de bruinhemden verslond die mensen, en hun bloedverwanten, die hun moraal en fatsoen al die jaren hadden weten te bewaren of weer hervonden hadden . Zij die ontkwamen aan het Volksgericht leefden negen maanden in vrees voor hun leven en familie.

*

 

De waarheid, hoe ongelooflijk ook voor buitenstaanders, was dat Oster, tezamen met een aantal Duitse generaals, in die maand oktober plannen maakten om de dictator om het leven te brengen. Wekenlang droeg generaal Halder, chef van de Generale Staf, bij zijn bezoeken aan de Rijkskanselarij een geladen revolver in zijn zak met het doel om Hitler te vermoorden. En na 14 oktober gaf hij aan Groskurth, vertegenwoordiger van de contraspionagedienst in het hoofdkwartier te Zossen, en in het geheim leider van een verzetsgroep, opdracht een plan op te stellen voor een staatsgreep. Oster, zo is later gebleken, stelde tezelfdertijd een zgn., studie op, die tevens een plan van actie bevatte, alsmede een lijst van leidende nazi's die uit de weg geruimd moesten worden en een lijst van namen voor een nieuwe regering onder de voorlopige leiding van de voormalige stafchef Generaal Ludwig Beck. Deze lijst is in 1944 door de Gestapo gevonden, en waarschijnlijk in 1945 verbrand. 

Ook hielp hij een oproep aan liet Duitse volk redigeren, waarin de ex-korporaal o.a. ervan beschuldigd werd onder schending van de neutraliteit van Nederland en België het offensief in het Westen te hebben bevolen, hetgeen slechts eindeloze ellende over Duitsland kon brenger. Nog sterker en overtuigender werd hetzelfde thema uitgewerkt in een memorandum in die dagen opgesteld door zijn medestanders Kordt en Von Etzdorf onder de titel -Het dreigende Onheil-. Tenuitvoerlegging van het plan voor van de korporaal een offensief in het Westen. aldus dit betoog, zou het einde van Duitsland betekenen. De beslissing of die Belgische (en Nederlandse) neutraliteit geschonden zou worden betekende dus tevens de beslissing over het lot van Duitsland. Conclusie van het strijdschrift: het offensief moest voorkomen worden door de korporaal ten val te brengen.

Vanaf 22 oktober wist de Chef-staf, Generaal Halder, dat de kanselier het offensief in het Westen wilde bevelen voor zondag, 12 november, onder voorbehoud van bevestiging een week tevoren. In de volgende dagen trachtten de opperbevelhebber, generaal von Brauchitsch en hij, de dictator van dit plan af te brengen. Zij oogstten echter slechts de onwil en daarna de woede van de Hitler, culminerend in een stormachtig gesprek met Brauchitsch op 5 november. 

De consequentie, de staatsgreep ten uitvoer te leggen, trokken de Generaals echter niet. Dit alles was natuurlijk in Berlijn alleen aan de aanstichters en enkele potentiële deelnemers van het komplot bekend. Oster moet op 25 oktober het nieuws van de aanvalsdatum gehoord hebben en daarover in Zossen gesproken hebben met Generaal von Stülpnagel. Waarom bij Sas niet onmiddellijk omtrent de datum heeft ingelicht, is niet duidelijk, maar toch niet onbegrijpelijk, als men bedenkt dat hij zich in die dagen voor dienst in het hoofdkwartier te Zossen aan het Oostfront bevond, ongeveer veertig kilometer van Berlijn, terwijl Sas omstreeks dezelfde tijd van Berlijn naar den Haag reisde.

Er kwam een storende element in die dagen uit den Haag. Op een goede, of beter gezegd kwade, dag verscheen in Berlijn de gepensioneerde lt. kol. G. Hodenpijl, die in de eerste Wereldoorlog Militair Attaché in Berlijn geweest was, en die nu, zo zei hij, eens een paar oude kennissen kwam opzoeken. Al spoedig bleek echter via een omweg over Den Haag, dat de overste tot opdracht had na te gaan hoe serieus de waarschuwingen van Sas moesten worden geacht. Het was een keurige en sympathieke oude heer, officier van de oude stempel, die echter geen flauw idee had van de doortrapte en keiharde gewetenloosheid van het regime. Dit bleek wel het duidelijkste uit wat hij ons vertelde over de manier waarop hij zijn inlichtingen inwon. De beste methode, aldus de overste, was gewoon op de man af te vragen: "Ik hoor allerlei verhalen dat jullie ons gaan aanvallen. Is dat zo?"

Deze vraag had hij aan een paar Duitse oud-officieren, goede vrienden van vroeger, gesteld, Zijn vrienden hadden hem verzekerd dat zij daar niets van gehoord hadden. "En als er zulke plannen waren, dan zouden zij het me heus wel verteld hebben, aldus de overste, daarvoor ken ik ze goed genoeg."  Eerst glimlachten wij wat schamper over de goedgelovige naïviteit van de overste - totdat bleek dat hij op grond van zijn aldus verkregen inlichtingen aan de overste van der Plassche van GS III (militaire inlichtingendienst) schreef, dat de berichtgeving van Sas niet au sérieux genomen moest worden, dat deze overspanning was e.d.

Sas was er de man niet naar dat te laten passeren. Briesend van woede reisde hij naar den Haag om te vragen of hij eigenlijk geloofd wordt en of het nog wel zin had zijn berichtgeving voort te zetten.
Hij kwam terug op dinsdag, 7 november, een geslagen, maar meer nog, een verbitterd man.
Over zijn ervaringen in den Haag wilde hij eerst niet veel loslaten, het kwam er slechts langzamerhand uit, met horten en stoten, in schampere opmerkingen en snieren. Later heeft Sas het hele verhaal verteld aan de Enquête Commissie en Professor de Jong heeft het in zijn standaardwerk uit andere bronnen aangevuld. 

Op het Departement van Defensie in den Haag verzekerde Overste van de Plassche hem dat zijn berichten geloofd werden, maar de toenmalige kapitein Kruls bewees het tegendeel door hem een bulletin te tonen van de Inlichtingendienst, waarin de berichtgeving van Sas werd becommentarieerd en geridiculiseerd.

"Als, de zaak zó wordt behandeld. is het beter dat ik wegga." was de conclusie van Sas. Met woede in het hart nam hij op 6 november de trein terug naar Berlijn. Daar op de ochtend van de 7e aankomende, vond bij In zijn hotel een dringende boodschap van Oster om onmiddellijk bij hem te komen. Sas gaf daaraan nog vóór de lunch gevolg. Hij trof zijn relatie, in tegenstelling tot diens gewoonte, in uniform, terwijl er voor de deur een militaire auto klaarstond. Opgewonden deed hij Sas mededeling van de beslissing van de korporaal voor het offensief in het westen:

  • De hemel zij dank dat je er bent! Er valt geen minuut te verliezen! De korporaal heeft besloten het offensief te ontketenen op 12 november, en Nederland wordt ook binnengevallen. Ik raad je aan onmiddellijk naar Holland terug te keren en je regering te waarschuwen om alle afweermaatregelen tegen een inval te nemen. Ikzelf ga naar het Westfront om te trachten Witzleben en consorten te bewegen het offensief te voorkomen. Maar ik heb niet veel hoop op succes. Om s hemels wil zorg dát ze in Nederland alle afweermaatregelen nemen en vooral dat ze de bruggen over de Maas laten springen!


Sas gaf onmiddellijk aan de raad gevolg en keerde diezelfde avond nog met de nachttrein naar Den Haag terug, na vooraf zijn komst te hebben aangekondigd. Op 8 november aankomende werd hij rechtstreeks gebracht naar een kleine vergadering bestaande uit de Ministers De Geer (Minister President), van Kleffens (Buitenlandse Zaken). Dijxhoorn (Defensie) en de Opperbevelhebber Generaal Reijnders. 

In deze kleine groep deed Sas zeer geëmotioneerd, zoals hij later zelf getuigde verslag van de mededelingen van zijn informant. Sas kon daarbij niet weten dat dezelfde waarschuwing de Regering al op 4 november had bereikt van de kant van de Britse gezant in Den Haag,. Sir Neville Bland. Dit verklaart mede waarom de toehoorders zich veel minder verrast en onder de indruk betoonden dan Sas had verwacht. 

Met uitzondering van Dijxhoorn waren de heren, volgens Sas, uiterst sceptisch en zelfs min of meer sarcastisch over zijn berichten en zeiden zij bij monde van de minister-president, dat zij niet geloofden in zijn berichtgeving. Dit ergerde en enerveerde Sas nog meer, zodat hij op een gegeven ogenblik opsprong, twee vingers in de lucht stak en uitriep te kunnen zweren dat de aanval op de 12e zou doorgaan. IJzig antwoordde de Geer dat men geen eed kon afleggen op iets wat nog niet was gebeurd.

Nog verder steeg Sas' wanhoop, toen hij in de loop van de volgende dag, donderdag 9 november, op het Departement van Defensie tot de conclusie kwam dat er eigenlijk helemaal geen afweermaatregelen werden genomen. Hij raakte toen in een ware gewetenscrisis, overtuigd als hij was, dat het offensief op zondagochtend zou losbarsten: hier stonden we een paar dagen voor een grootscheepse overval op ons land, hier was hij, Sas, die als Militair Attaché in Berlijn verantwoordelijk was voor de militaire berichtgeving, die volledig van de aanvalsplannen op de hoogte was, en de regering geloofde hem eenvoudig niet, althans zij deed niets. 

Daar kwam nog bij dat op diezelfde dag het bekende Venlo-incident plaats vond, waarbij de Britse agenten Payne Best en Stevens door Nazi's over de Nederlands-Duitse grens ontvoerd werden en luitenant Klop, een vroegere medewerker van Sas uit Berlijn, vermoord werd, Dit droeg nog verder bij tot de emotie van Sas, terwijl bovendien de mogelijkheid bestond dat hijzelf hierdoor indirect ook in moeilijkheden zou komen.

Dit alles bij elkaar was voor Sas als goed vaderlander, als Nederlands officier op een sleutelpositie, bovendien een man met een zeer gespannen natuur, om gek van te worden. Radeloos zocht hij een weg om te bereiken dat er verdedigingsmaatregelen zouden worden genomen, Eerst begaf hij zich naar Admiraal Fürstner, commandant van de zeestrijdkrachten. Daarna wendde hij zich tot een man die op dat ogenblik geen regeringsverantwoordelijkheid droeg, maar voor vele Nederlanders in die dagen als het symbool van patriottisme en betrouwbaarheid gold: Colijn. 

Hij vertelde hem van de ontvangen inlichtingen en van zijn wedervaren bij de Ministers en het ongeloof op de Generale Staf, en bezwoer Colijn in geëmotioneerde bewoordingen te zorgen dat er iets gebeurde. Maar ook hem heeft Sas in zijn opgewondenheid niet kunnen overtuigen: 's middags telefoneerde Colijn aan Generaal Reijnders zijn nuchtere indruk, dat men geen geloof meest hechten aan Sas, aangezien deze volkomen over zijn zenuwen heen was.

Woedend begaf Sas zich naar de Generaal van Oorschot, maar van deze kreeg hij slechts harde woorden te horen.
Ten einde raad besloot Sas als laatste noodsprong zich rechtstreeks te wenden tot de allerhoogste instantie in den lande, zijn Vorstin. Tezamen met Overste Phaff, Adjudant van H.M. de Koningin, die hij toevallig tegenkwam, begaf hij zich naar het Paleis Noordeinde. Maar Generaal Reijnders was hem vóór geweest: terwijl Sas, totaal overstuur, antichambreerde, kwam er een telefonische boodschap van Generaal Reijnders dat hij de Majoor verbood met de Koningin te spreken. 

Dit was de nekslag voor Sas: men verbood hem zelfs zijn Vorstin te waarschuwen! Die zou hem wel geloofd hebben! Zij was een van de weinigen die het gevaar zag! Diep verslagen moest Sas er zich toe beperken zijn mededelingen te vertellen aan de Overste Phaff ter overbrenging aan H. M. Men kan zich echter wel indenken wat voor effect al deze ervaringen hadden op de toch al zeer opgewonden majoor; gebroken en verbitterd verliet hij het Paleis.

Ook in de winter van 1939 op 1940 werd Sas regelmatig geïnformeerd door Oster. Telkens nieuwe data werden door hem gemeld, en door Sas prompt doorgegeven aan Den Haag, evenals zijn Belgische collega, kol. Goethals.

Zo berichte kol. Oster op 22 november  dat de aanval voorlopig uitgesteld werd tot mogelijk begin december en voegde hieraan toe Dat de Duitse inlichtingendienst een volledige studie had gemaakt van de Maasovergangen en van de Nederlandse maatregelen tot hun verdediging. Deze studie had het O.K.W. tot de overtuiging gebracht dat het heel gemakkelijk zou zijn zich van deze overgangen meester te maken, hetzij door actie van buiten, hetzij door actie van binnen uit (b.v. een verrassing door pro Duitse elementen). 

Hij betitelde dergelijke operaties als "kinderspel". Hij adviseerde de aandacht van het Nederlandse opperbevel hierop te vestigen en het opblazen van zodanige kunstwerken niet alleen van dichtbij, maar ook op grotere afstand mogelijk te doen maken voor het geval een brug in de buurt in handen van de invaller zou vallen.
Oster berichtte anderzijds dat het O.K.W. onder de indruk was geraakt van de omvang van de Nederlandse inundaties en hij beval aan hieraan meer bekendheid te verlenen.

Op de avond van 7 december ontving Sas een nieuw bericht Van Oster:

  • De aanvalsdatum voor Nederland is verschoven tot 17 december. Misschien zullen de omstandigheden tot een nieuw uitstel van de operatie leiden, maar deze zelf moet als zeker worden beschouwd. "Ik weet, dat men mij begrijpelijkerwijs misschien niet zal geloven, maar ik verzeker dat dit de waarheid is.
    Men meent dat op 17 december het niveau van de natuurlijke inundaties omlaag zal zijn gegaan, en Nederland krioelt van spionnen die een nauwkeurige waarneming van de toestand mogelijk maken.
    De aanval zal plaatsvinden met behulp van eenheden in Hollandse uniformen, van pantsereenheden en van parachutisten. Het vermogen en de wil tot weerstand van Holland worden niet hoog aan geslagen. Men is overtuigd dat passende en handige aanbiedingen een einde kunnen maken aan een verzet dat, naar men meent, zich tot de oppervlakte zal beperken. Een van de aanwijzingen voor een gematigde weerstand is dat de huizen in de buurt van de grote te vernielen kunstwerken niet ontruimd zijn.
    Deze grote werken zullen onmiddellijk geïsoleerd worden door de Stuka's, teneinde te voorkomen dat ze vernietigd worden
    De toestand van de Duitse divisies aan de Nederlandse en Belgische grens is zeer moeilijk; de troepen zijn letterlijk in de modder ingekoekt.
    Men concentreert reserve-troepen in de Harz. Geen troepen-concentraties in Slowakije of Oostenrijk.
    Holland moet het onmogelijke doen om zich te verdedigen tegen de onvermijdelijke aanval.

Het was niet de laatste waarschuwing die het gezantschap dat jaar in vercijferde telegrammen naar Nederland zond. Op 15 december meldde Oster dat besloten was de beslissing opnieuw uit te stellen tot een volgende bespreking op 27 december. Dit bericht was, naar achteraf gebleken is, gebaseerd op een order van Generaal Jodl enkele dagen tevoren, inhoudende dat op 27 december beslist zou worden over de aanvalsdatum, die, aldus de order, op zijn vroegst op 1 januari 1940 zou kunnen vallen.
Op de 27ste december tenslotte besliste de Duitse dictator ... opnieuw de beslissing uit te stellen, en wel tot een grote militaire bijeenkomst op 9 januari 1940. 

Deze gang van zaken vormde uiteraard koren op de molen van de ongelovigen in Den Haag. Dat men op de Generale Staf en in de regering op zijn minst sceptisch stond tegenover de waarschuwingen van Sas' relatie was uit het gebeurde rond de 12de november volkomen duidelijk, en nadien werd de scepsis begrijpelijkerwijs slechts nog groter. Ook Sas had dit met grote bitterheid ervaren, en op 5 december vroeg hij nogmaals aan Generaal Reijnders per brief of hij nu eigenlijk wel geloofd werd. Het antwoord kreeg hij bij een volgend bezoek aan Den Haag, toen de Generaal hem in een hooglopend gesprek woedend toebeet:

  • Godverdomme, dat geklets van jou en je relatie, ik geloof er geen woord van!

Het resultaat was dat Sas zou worden overgeplaatst, en door een gepensioneerd Ned. Indisch officier vervangen, maar dit stuitte af op krachtige tegenstand van de gezant Jhr. van Haersma de With. Sas bleef, en zijn waarschuwingen gingen door en werden in Den Haag nog minder geloofd, Men voegde er nu in de wekelijkse rapporten van de Inlichtingendienst zelfs een vaste alinea aan toe, zeggende dat men de bron van de berichten van de Militair-Attaché te Berlijn niet als al te geloofwaardig diende aan te zien.

Sommigen, vooral de gezant, bleven aan de waarschuwingen van Sas grote waarde hechten. Dat was niet alleen omdat in Berlijn uit ervaring de mentaliteit en het gewetenloze karakter van het verwerpelijk regime beter konden aanvoelen dan men in Nederland deed, maar ook omdat de inlichtingen van Sas dikwijls werden bevestigd uit andere bronnen. Een daarvan was Graaf Albrecht von Bernstorff, vriend van de gezant, die vanwege zijn anti-nazi-gezindheid door de boevenbende uit de diplomatieke dienst was ontslagen. Deze kwam geregeld Jhr. van Haersma de With opzoeken.

Daarnaast waren er op het Auswärtige Amt een of twee ambtenaren op de politieke Afdeling die ons door toespelingen en wenken duidelijk maakten wanneer er weer gevaar voor ons land dreigde.
De meest betrouwbare barometer voor het gevaar hing echter in de werkkamer van de gezant: een stafkaart van de Duitse Westgrens, waarop door Sas de dislocatie van de Duitse legereenheden werd bijgehouden. Gedurende de maanden na de Poolse veldtocht kon men het aantal rode speldjes, vooral tussen Aken en Emmerik, geleidelijk zien toenemen, dan soms tijdelijk weer afnemen In het voorjaar van 1940 groeide het aantal onrustbarend.

Keren wij terug tot Sas' waarschuwingen in de winter 1939-40. Als gezegd, staat nu vast dat Hitler de aanvalsdatum voor Fall Gelb tussen 12 november en 9 januari acht keer, en tot mei 1940 in totaal minstens negentien keer heeft vastgesteld, en achttien keer weer heeft uitgesteld. Vrijwel elke keer kreeg Majoor Sas daarover bericht van Oster; elke keer waarschuwde hij den Haag, alsmede de Belgische militaire attaché, Kolonel Goethals, die zijnerzijds de waarschuwing naar Brussel seinde. 

En elke keer werd de aanval weer uitgesteld, leek het loos alarm te zijn geweest. En elke keer werd Sas' waarschuwing daarmee iets minder geloofwaardig, ook voor sommigen op het gezantschap. Terwijl de gezant, als gezegd, bleef geloven in de inlichtingen van Sas' 'relatie', werden sommige leden van het gezantschap te Berlijn langzamerhand murw door de telkens herhaalde en niet uitkomende waarschuwingen. Anderen bleven daaraan een beperkte waarde hechten. Dat kwam overigens overeen met wat Oster meestal bedoelde, nl., dat de paraatheidsdatum of de beslissingsdatum voor Fall Gelb voorlopig was verschoven tot een bepaald tijdstip, maar dat de definitieve beslissing zelve of het offensief dan inderdaad zou worden ingezet pas enkele dagen tevoren zou worden getroffen.

Dat uiteindelijk bevel hoefde namelijk pas enkele dagen tevoren gegeven te worden. Aanvankelijk was de tijd die moest verlopen tussen het definitieve bevel en de aanval zelf ongeveer vijf dagen; vandaar dat de ex-korporaal nog op 7 november kon beslissen de voor 12 november voorziene aanval uit te stellen. Hij had echter tot zijn ergernis gemerkt dat bij de novemberalarm in Nederland en België uitgebreide tegenmaatregelen werden genomen. Hij gaf derhalve opdracht enerzijds alle paraatheidsbevelen strikt geheim te houden, anderzijds het noodzakelijke tijdsverloop tussen paraatheidsbevel en aanvalsbevel, alsmede tussen aanvalsbevel en aanval, tot het minimum in te korten. Dientengevolge was de termijn tussen aanvalsbevel en aanval in mei 1940 uiteindelijk gereduceerd tot negen uren. 

Het element van verrassing was daarmee van vijf dagen tot acht uren ingekort, en op de datum van 9 mei had Hitler derhalve nog tot 21.30 's avonds het aanvalsbevel, gesteld op 5.35 op 10 mei, kunnen herroepen.
Dit verschil tussen paraatheidsdatum en definitief aanvalsbevel is in Den Haag niet voldoende begrepen, en mogelijk heeft Sas' eigen houding daartoe bijgedragen. Wetende dat men hem in Den Haag nauwelijks geloofde, begon hij de waarschuwingen van Oster in zijn berichten aan Den Haag aan te dikken, uit vrees dat men ze anders helemaal in de wind zou slaan. Dit aandikken had in Den Haag echter juist de omgekeerde werking, nl. dat men hem steeds minder ernstig ging nemen, en dat effect bleef doorwerken ook nadat zijn vijand, Generaal Reijnders, in februari werd vervangen door generaal Winkelman, die meer waarde hechtte aan de 'relatie' van Sas.

 

Het januari alarm.

Tot januari 1940 waren alle waarschuwingen van Nederlandse kant gekomen en met name van Majoor Sas, soms bevestigd door andere waarschuwingen en dat deze waarschuwingen in Den Haag met skepsis werden opgevat. Maar ook de Militaire attaché, van de Belgische ambassade, Kolonel Goethals, telkens door Sas ingelicht, gaf deze waarschuwingen weliswaar consciëntieus door, maar meestal met uiterst voorzichtig en gereserveerd commentaar. In januari 1940 gebeurde er iets waardoor de rollen plotseling omgekeerd werden.

Op 10 januari 1940 verdwaalde een klein Duits militair vliegtuig van het type Messerschmidt 108 op weg van Munster naar Keulen in de mist en maakte een noodlanding in België te Mechelen-aan-de-Maas, vlak bij de Nederlandse grens. De piloot en zijn passagier werden naar een nabijgelegen militaire post gebracht ter ondervraging. De passagier bleek te zijn Majoor Helmuth Reinberger, verbindingsofficier van de staf der parachutetroepen, die onvoorzichterwijs een aktetas bij zich had vol met geheime documenten, betrekking hebbende op de voorgenomen inval in Nederland en België, In de militaire post maakte hij van een onbewaakt ogenblik gebruik om de papieren uit zijn aktetas te rukken en in de vulkachel te gooien, maar met even grote tegenwoordigheid van geest wist de Belgische bewakingsofficier ze half verschroeid er weer uit te halen. De half verbrande documenten bleken een plan te bevatten voor een Duits offensief, lopende van de Moezel tot de Noordzee, inclusief een luchtlanding van een hele Duitse divisie bij Namen, en een aanval van het 6de Duitse leger ter hoogte van Maastricht, voorts een overzicht van de Belgische strijdkrachten in dat gebied, en een plan voor een bezetting van Nederland, met uitzondering van de vesting Holland.

Documenten die een ieder hadden moeten overtuigen, zou men zo zeggen. Allerminst! In België veroorzaakten ze in een kleine kring van ingewijden inderdaad grote ongerustheid, nadat de Gen.majoor van Overstraaten, de invloedrijke militaire adviseur van de Koning, tot de conclusie was gekomen dat ze echt waren. De Franse en Nederlandse bevelhebbers daarentegen hechtten er weinig waarde aan. Generaal Gamelin zei in een Franse hoofdkwartierbespreking op 12 januari, dat hij aan hun echtheid twijfelde, en Generaal Reijnders zei openhartig tegen de Belgische militaire attaché: 'Ik geloof er helemaal niets van. Morgen doe ik alsof er niets van dit alles bestaat.'

Ook nu weer meenden de sceptici dat men met een geslepen Duitse krijgslist te maken had; het was immers ondenkbaar, dat een Duits officier zo onvoorzichtig zou zijn, in strijd met alle voorschriften, met een tas vol geheime aanvalsplannen boven Belgisch territoria te vliegen! De wortels van de houding dezer sceptici lagen echter dieper: velen, zoals Generaal Reijnders, vonden het ondenkbaar dat de Duitsers ons land zouden aanvallen; de Duitsers hadden immers, net als in 1914, het grootste belang er bij via een neutraal Nederland hun handel met de buitenwereld zo veel mogelijk te handhaven.

Daaraan moet worden toegevoegd dat op dat ogenblik de Duitse troepen-dislocaties niet wezen op een directe aanval op Nederland, Op de stafkaart in de werkkamer van de Gezant was de situatie begin januari aldus: ten Noorden van Emmerik lag slechts de 1e cavalerie-divisie en het Xde legerkorps. Tussen Kleef en de parallel van Düsseldorf lagen negen divisies, voornamelijk reserve-formaties. Pas ten Zuiden daarvan werd de concentratie dichter, nl. 20 tot 30 divisies tot  aan Malmédy.

De Ministers van Kleffens en Dijxhoorn waren er minder gerust op dan de Generale Staf, en Berlijn ontving uit Den Haag de vraag of er iets bekend was over acute aanvalsplannen. Daar kon Sas vrijwel onmiddellijk op antwoorden: op Zaterdag 13 januari kreeg hij van Oster bericht dat de ex-korporaal, woedend over het in handen van de vijand vallen van zijn aanvalsplan, besloten had toe te slaan vóór zijn slachtoffers afweermaatregelen konden nemen, en daarom de aanval bevolen had voor de volgende dag, Zondagmorgen, bij het aanbreken van de dag. Zoals steeds gaf hij dit bericht door aan zijn Belgische collega, die het doorcijferde naar Brussel onder toevoeging dat hij persoonlijk het bericht niet voor betrouwbaar hield. Minister Spaak vond de toestand echter ernstig genoeg om 's nachts om half één de Franse ambassadeur te laten komen, hem in te lichten, en te vragen dat als de aanval mocht plaats vinden, Frankrijk en Engeland terstond de hulp zouden verlenen voorzien in de verklaring van 1937.

Nu het eerste alarm op zo'n overtuigende wijze uit België gekomen was en de relatie van Sas dit slechts bevestigde, kon zelfs Generaal Reijnders zich niet permitteren het te negeren, zoals hij gewild had. Derhalve werd in de nacht van zaterdag 13 op zondag 14 januari elke bewegingsvrijheid van de troepen stop gezet, en op Zondagmorgen werden alle nieuwe verloven verboden. Dit bericht, op het lunch-uur per radio in Nederland bekendgemaakt, veroorzaakte vanzelfsprekend eenzelfde opwinding als destijds in november.

Zondag de 14de januari brak aan, een ijskoude, maar zeer nevelige winterdag, de wind was gedraaid, en toen om even vóór acht uur een waterige winterzon opging kon zijn zwakke schijnsel zelfs niet door de mist heen dringen tot op de besneeuwde Lage Landen en er gebeurde niets.

Dus weer loos alarm!!
Wat was er werkelijk gebeurd? De Duitse meteorologische diensten hadden op 10 januari aan de Hitler mogelijke atmosferische storingen op 12 en 13 januari voorspeld, gevolgd door twaalf á dertien dagen koud en droog weer, korte, maar heldere dagen, met goed zicht en keihard bevroren bodem, uitstekend voor het opereren van de vliegtuigen en tanks. En dus besliste de dictator die dag, teneinde een iets langere voorbereidingsperiode te krijgen, dat de aanval niet zou plaats vinden op de 14de, maar op woensdag de 17de, om zes minuten over half acht Nederlandse tijd, een kwartier vóór zonsopgang. Aldus meldde de relatie van Sas op zondag, een bericht dat prompt werd doorgeseind naar Den Haag.

Maar toen op de 17de januari de zon opging, gebeurde er wéér niets. Het weer, een van de weinige elementen in Duitsland die nog, niet 'gleichgeschaltet' waren, had hem weer eens parten gespeeld en op 13 januari had hij zich gedwongen gezien de aanval voor de zoveelste keer uit te stellen tot waarschijnlijk 20 januari. Daarna begonnen de berichten binnen te komen over de afweermaatregelen in Nederland en België, die het duidelijk maakten dat men daar gealarmeerd en voorbereid was. Nog aarzelde de dictator om zijn geliefde winter-aanvalsplan te laten vallen, waarmee hij immers impliciet zou toegeven dat de generale staf gelijk gehad had, dat men geen offensief in najaar of winter moet beginnen.

Op 15 januari kwamen Hermann Goering, Generaal Keitel en Generaal Halder bij Generaal Jodl op het O.K.W. om de weersvooruitzichten te bespreken, maar de chef van de meteorologische dienst kon geen goed weer beloven vóór Februari. De ex-korporaal herhaalde een al in december verkondigde stelling, dat als men niet op minstens acht dagen mooi weer kon rekenen, het offensief tot de lente uitgesteld zou moeten worden, en op 16 Januari trok hij eindelijk met tegenzin deze consequentie. Op 19 Januari kon op gezag van Sas het sein worden gegeven dat het offensief was uitgesteld en geen nieuwe datum was voorzien.
De Lage Landen kregen nog een winter respijt.


De schertsoorlog

Na het januari-alarm trad in Berlijn een periode van schijnbare rust in. Hoe schijnbaar die rust was, weten wij nu achteraf eerst na de beide grote waarschuwingen en de tegenmaatregelen waartoe die hadden geleid, kwam Hitler tot de conclusie dat, in afwijking van zijn vroegere plannen, heel Nederland met één slag bezet moest worden, en op 15 januari gaf hij aan Goering bevel, plannen voor een luchtlanding in het hart van de vesting Holland uit te werken.
Maar dat is wetenschap-achteraf. In Berlijn leek het de rest van de winter rustiger, en zelfs gedateerde waarschuwingen van Majoor Sas' 'relatie' bleven achterwege. Hij was echter slechts van het toneel tussen de coulissen teruggetreden en bleef van daaruit souffleren. Op 3 februari ontving Den Haag zijn volgende mededeling:

  • De aandacht van Hitler is nog steeds gevestigd op Nederland en België. Het is niet onmogelijk dat er iets zal worden ontketend wanneer het weer daarvoor gunstig is. De geheimhouding is scherper geworden. Waarschijnlijk zal ik niet meer in staat zijn op tijd te waarschuwen. Het schijnt dat men geruststellende berichten wil verspreiden om de waakzaamheid van het Westen in slaap te sussen.

In diezelfde dagen kwam er een nieuw bericht van de informant van Sas. 

  • Het schijnt dat er nieuwe operatieplannen bestudeerd worden en dat in elk daarvan de gedachte om een verrassing op een bepaald punt van het westfront te verwezenlijken volkomen is opgegeven. Men streeft nu naar een aanvalsplan met twee zwaartepunten, één in de richting van Maastricht, en één gericht op de scharnier van de Franse en Luxemburgse grens. Deze hoofdaanvallen zouden worden begeleid door offensieve acties langs het hele front, in het Noorden verlengd tot de zee (de Eems-monding). De actie in het Noorden zou worden uitgevoerd door het 8ste of 18de leger onder bevel van Generaal von Kluge, gelijktijdig met een maritieme operatie vanuit Borkum naar Den Helder zuidelijk langs de Friese eilanden. 'Het gaat hier overigens slechts om studieplannen, geen enkele beslissing is genomen of staat op het punt te worden genomen. 

Oster heeft niet de indruk dat een dergelijke beslissing zal worden getroffen vóór begin april.

Zijn volgende bericht van 21 maart;

  • Ik bezit geen enkel element om mijn mening met enige nauwkeurigheid op te baseren. De geheimhouding wordt steeds scherper bewaard. Ik heb het gevoel dat er binnen veertien dagen niets zal gebeuren, maar dat er binnen vier weken een offensief in het Westen zou kunnen worden ontketend. Ik herhaal dat, te oordelen naar brokstukken van gesprekken, naar de houding van de stafofficieren, en naar hun denkwijze, het moet gaan om een totale aanval op het hele front, met inbegrip van België en Nederland tot aan de Noordzee. Deze aanval zou worden uitgevoerd met hoofdstoten in de richting van Maastricht en van de scharnier tussen de Franse en Luxemburgse grens. Zij zou worden aangevuld door een marine-actie op de Nederlandse kust. Wat Nederland betreft zou het niet slechts gaan om het terugdringen van de Nederlandse strijdkrachten, maar om hun vernietiging. Ik geloof niet in een aanval op Frankrijk alleen, noch in een schending beperkt tot Luxemburgs grondgebied.

De toon is voorzichtiger geworden; de kern is niet veranderd sinds het laatste bericht.

 

Operatie Weserübung


Begin April werd deze betrekkelijke rust wreed verstoord. En alweer was het Hans Oster van  wie het eerste  alarm kwam.
Op 2 april gaf hij de volgende visie, die werd doorgeseind naar aan Den Haag

  • Het is onjuist te menen dat er niets zal gebeuren aan het Westelijke front. Ik ben diep overtuigd dat het spoedig zal losbarsten. Ik kan geen vaste datum aangeven, maar mijn persoonlijke indruk is dat 15 april het begin zou kunnen zijn van een offensieve actie tegen Denemarken in de richting van Noorwegen, en drie of vier dagen later tegen België en Nederland. Ik herhaal dat ik absoluut overtuigd ben van een offensief in het Westen.

Precieze aanvalsdata ontbraken ditmaal, maar de toon was nog klemmender geworden. Kennelijk wilde de geheime informant stelling nemen tegen de eerder gesignaleerde opvatting: er gebeurt in het Westen niets, het blijft een Sitzkrieg. Verder moet hij toch vrij goed geïnformeerd zijn geweest, want diezelfde middag had de Nazileider het groene licht gegeven voor de operatie 'Weserübung'.

Dit was voor het eerst dat men hoorden van een mogelijke aanval op Scandinavië. 

De precisering liet niet lang op zich wachten. De volgende middag, op 3 April, kreeg Sas van Oster de mededeling dat Denemarken en Noorwegen in de eerste helft van de komende week bezet zouden worden. Onmiddellijk daarna zou het offensief op het Westfront worden den ingezet. Oster had gezegd:

  • Je zult het misschien niet geloven, maar er staat een grootscheepse expeditie klaar om Denemarken en Noorwegen te bezetten. De troepen voor Noorwegen zijn of worden al ingescheept in Swinemünde en Stettin. De bezetting vindt plaats op Dinsdag a.s. (9 April). Daarna volgt het offensief in het Westen. De operatie is een persoonlijk plan van de dictator. Zij is zó geheim gehouden dat niemand, behalve de allerhoogste top het weet. Dat zijn in heel Duitsland op het ogenblik vijf mensen. Ik ben de zesde. Het is van het grootste belang dat Denemarken, Noorwegen en Engeland gewaarschuwd worden. Doe watje kunt!

Sas deed wat hij kon. Gezien de ernst van de toestand had gezant in Berlijn instructie gegeven dat geen enkel codetelegram zonder zijn paraaf mocht uitgaan, en dus kon Sas wegens momentele afwezigheid van de gezant niet onmiddellijk een codetelegram uitsturen, maar hij had een codeafspraak lopen met zijn vriend op de generale Staf in Den Haag, de kapitein Kruls: Sas zou telefonisch de dag van de aanval aankondigen alsof het ging om een diner-afspraak, waarvan de datum een maand later dan de aanvalsdatum zou worden gesteld. En dus belde hij Kruls op en stelde hem voor om op 9 mei samen in Nederland te gaan eten, daarmee aanduidende dat de aanval op 9 april te verwachten viel.
Nog dezelfde avond bevestigde het gezantschap deze inlichtingen in het volgende zeer geheime codetelegram:

  • Geloofwaardige bron meldt aan de militair attaché invasie zeker van Denemarken en Noorwegen begin volgende week, vermoedelijk Dinsdag. Groot gevaar voor aanval, hetzij tegelijk., hetzij korte tijd later, tegen Nederland, België en Frankrijk.

(get.) HAERSMA            

 

Om half elf klonken over de radio de fanfares gereserveerd voor belangrijke aankondigingen, en daarna het volgende bericht:

  • Hier spreekt Rijkszender Berlijn.
    Het Oberkommando der Wehrmacht maakt heden, 9 April 1940, bekend:
    Om de in gang zijnde Engelse aanval op de neutraliteit van Denemarken en Noorwegen te beantwoorden, heeft de Duitse weermacht de gewapende bescherming van deze staten overgenomen. Daartoe zijn hedenmorgen in beide landen sterke Duitse strijdkrachten van alle wapens binnengerukt, respectievelijk geland.
    Als een bliksemstraal flitste het bericht door de hele Kanselarij: Denemarken en Noorwegen bezet,  Sas en zijn informant hebben gelijk gehad!

Het succes van de operatie 'Weserübung' was in het begin overdonderend. De Deense regering, tot spoed aangespoord door het geronk van dreigend overvliegende Duitse bommenwerpers, capituleerde terstond om bloedvergieten te voorkomen. In Noorwegen werd de hoofdstad meteen de eerste ochtend bij verrassing bezet, evenals de havens van Narvik, Trontheim, Bergen en Kristiansand.
Op de tweede dag van de Noorse operatie vatte Oster zijn visie op de consequenties voor Nederland als volgt samen:

  • Mijn persoonlijke gevoelen is dat de aanval in het Westen over drie of vier dagen ontketend zal worden. Dat zal natuurlijk afhangen van het verdere verloop der huidige operaties en van wat de Engelsen zullen doen. Tot goed begrip diene dat er geen enkele beslissing is genomen.

Zoals zo vaak, was de voorzichtig als "persoonlijk gevoelen" gekwalificeerde inlichting van Oster in oorsprong juist, maar door de feiten achterhaald. In een bespreking met Generaal Halder op 27 Maart had Hitler nl. de 14de April genoemd als mogelijke aanvalsdatum voor Fall Gelb. De definitieve beslissing zou echter, zoals Oster stelde, afhankelijk zijn van het verdere verloop van de operatie in Noorwegen.

De bezetting van dat land verliep, na de eerste successen in het Zuiden, aanzienlijk minder vlot dan door de overvallers was voorzien. Koning Haakon en zijn kabinet trokken met een aantal troepen noordwaarts, waar de Engelsen bij Trontheim landden en zich ruim twee weken staande hielden. Bij Narvik werden de Duitse marine-eskaders in twee zeeslagen vernietigd door de Royal Navy en de stad door de Engelsen genomen.

In de derde week van April was de stemming in Berlijn t.a.v. de Noorse expeditie dan ook volledig omgeslagen: in plaats van een verbluffend succes werd het thans een twijfelachtige situatie geacht. Geen wonder dat Oster op de zesde dag van de operaties aan Sas meedeelde:

  • De situatie blijft vrij onduidelijk. Het schijnt dat de Engelsen en Fransen in de richting van Narvik willen opereren. In het Westen tekent zich niets nieuws af. Er schijnen ook geen concentraties plaats te vinden naar het Zuid-Oosten.

De tegenslagen in Noorwegen hadden de plannen om onmiddellijk tot het offensief in het Westen over te gaan vertraagd. Dit had ons land nog een gelegenheid kunnen en moeten geven om zich met een uiterste inspanning in maximale staat van verdediging te brengen. Want het was nu boven elke twijfel bewezen dat de inlichtingen van Sas' relatie juist waren geweest en dat deze de diepste geheimen van de Duitse oorlogvoering aan Sas had doorgegeven. 

Wel werden op 9 April de verloven ingetrokken, maar anderzijds berichtte de Belgische Militair attaché in Den Haag op 4 April aan zijn regering dat GS III het bericht van Sas 'niet zeer ernstig opnam'. Ook Kolonel Goethals voegde bij het doorgeven van de waarschuwingen van Sas er aan toe, dat deze stamden 'van dezelfde zegsman die reeds meermalen met even grote zekerheid voorspellingen had gedaan die niet waren uitgekomen'.

Er is geen enkele aanwijzing dat men na de zo verbluffend juist gebleken waarschuwing over de operatie 'Weserübung" meer waarde is gaan hechten aan de inlichtingen van Sas. Integendeel: toen Sas berichtte dat het offensief op het Westfront een maand was uitgesteld wegens het slechte weer en de ongunstige waterstand, terwijl weer en waterstand in feite gunstig leken, sprak men op GS III openlijk uit dat Sas het slachtoffer was van de zenuwenoorlog.

Ook aan Sas' voldoening dat op 9 April de verloven waren ingetrokken, kwam al spoedig een einde doordat hij twee nieuwe klappen op het hoofd kreeg. De eerste was een brief van de opperbevelhebber, waarin deze Sas verweet zich in zijn telefoongesprek met Kruls niet te hebben gehouden aan de afgesproken code, waardoor in Nederland 'maatregelen waren getroffen en voorzieningen genomen, welke anders achterwege hadden kunnen blijven', aldus de Opperbevelhebber.

Zoals boven vermeld, had Sas inderdaad in zijn telefonische boodschap geïndiceerd dat 'de aanval' op 9 April zou plaats vinden, doch had daarin uiteraard niet kunnen uitleggen dat een aanval op Denemarken en Noorwegen aan die op het Westen zou voorafgaan. Dit werd hem nu voor de voeten geworpen, op een ogenblik dat Sas in de opinie van zijn Berlijnse collega's (en van hemzelf) met zijn juist gebleken waarschuwing een 'einzigartige Leistung' had geleverd.

De tweede klap kwam van Buitenlandse Zaken. Er bevonden zich in Duitsland enkele K.N.I.L. officieren op een dienstbezoek, en de vraag kwam bij Sas op of hij niet verplicht was deze Nederlands-Indische officieren op de hoogte te brengen van het dreigende gevaar dat zij, ingeval van een Duitse aanval op Nederland, in Duitsland vast zouden komen te zitten op een ogenblik dat ons land hen het dringendst nodig zou hebben. Na langdurig intern overleg was de unanieme mening op het gezantschap dat het beter was het risico te lopen van een te vroege of misschien overbodige waarschuwing, liever dan het risico van het verlies van een paar waardevolle officieren op het kritieke ogenblik. De heren werden derhalve op hun rondreis ingelicht omtrent het dreigende gevaar, en keerden snel naar Nederland terug.
Dit was voor de Minister van Buitenlandse Zaken aanleiding tot een brief waarin hij de Militaire attaché verweet, de Nederlands-Indische officieren ontijdig en onnodig te hebben gealarmeerd.


Een ander verhaal uit den Haag bevestigde het gezantschap, hoe weinig men op Buitenlandse Zaken in het algemeen vertrouwen stelde in de waarschuwingen van het gezantschap. In het voorjaar werd er een nieuwe 1ste gezantschapssecretaris naar Berlijn gestuurd in de persoon van Mr. A.F.van Troostenburg de Bruyn. Vóór deze naar Berlijn vertrok, werd hem op het Departement op het hart gedrukt zich vooral niet te veel te laten beïnvloeden door de uiterst sombere stemming op het gezantschap. 'Denkt U er om: het pessimisme druipt er van de muren!' waren de gevleugelde woorden die ons alras gerapporteerd werden en die met de snelheid van elektriciteit door het gezantschap rondgingen.
Dit alles was natuurlijk niet bevorderlijk voor de stemming op het gezantschap in Berlijn, waar wij nu allen overtuigd waren dat Nederland binnenkort aan de beurt zou komen. Die overtuiging werd versterkt door een blik op de stafkaart bij de gezant: er waren aan de Nederlands-Belgische grens 10 divisies bijgekomen, namelijk 5 tussen Wezel en Aken, en 5 tussen Aken en Trier. In totaal lagen er nu langs de Belgische grens alleen al minstens 68.
Nederland kreeg nog respijt tot begin Mei.

Zó zeker was Sas dat de aanval op ons land nu spoedig zou komen, dat hij na overleg met zijn relatie besloot zijn vrouw en zoon vooraf naar een veilig oord te zenden, vanwaar zij t.z.t. naar Frankrijk of Engeland door zouden kunnen reizen. Op 11 April reden zij naar Zwitserland met Sas' dienstauto, die anders verloren zou gaan. 
Diezelfde dag gaf Sas aan de gezant nog het volgende bericht van zijn relatie te vercijferen:

  • Men meent vanavond op het O.K.W. dat de toestand in het Noorden niet duidelijk is en zal leiden tot een hergroepering, speciaal van de luchtstrijdkrachten. Dit brengt met zich een uitstel van het offensief in het Westen, dat echter niet is opgegeven.

Op 24 April werd Sas opnieuw benaderd door Oster. Zijn mededelingen op die dag luidden:

  • De Hitler heeft aan Mussolini in Italië geschreven dat hij besloten heeft binnenkort een actie in het Westen te ondernemen. Op grond van mijn informaties en indrukken geloof ik dat een aanval in de volgende week zou kunnen plaats vinden.

Zoals wel meer, is deze inlichting van Oster later niet volledig juist gebleken, In zoverre dat in de bewuste brief van dictator aan de schurk in Italië niet gesproken werd over een offensief in het Westen, en dat op dat ogenblik, toen de situatie in Noorwegen nog kritiek was, nog geen beslissing was gevallen voor een offensief in de volgende week, lopende van 29 april tot 5 mei. Maar wat de kern van de zaak betreft was hij weer bijzonder dicht bij de waarheid: In Noorwegen keerden de krijgskansen juist die dagen ten gunste van de Duitsers, en op 27 april schreef Generaal Jodl in zijn dagboek:
'De dictator is van plan tussen 1 en 7 mei met Fall Gelb te beginnen. Het laatste bedrijf van het treurspel stond te beginnen.

*

 

De Slotakte


De eerste dag


Het laatste bedrijf van het drama begon op vrijdag 3 mei 1940. Ook dit keer werd het ingeluid door een alarm van onze ongeluksbode, Sas' relatie, die hem die middag meedeelde:

  • Generaal Keitel heeft mij persoonlijk meegedeeld dat het offensief in het Westen binnenkort zal beginnen.

Hij adviseerde Sas echter het bericht nog niet direct aan den Haag door te geven, waar men het toch niet zou geloven, en het alleen nieuwe irritatie zou verwekken; het was verstandiger even te wachten om te zien wat er verder ging gebeuren. Sas volgde die raad op, maar gaf het bericht overeenkomstig zijn gewoonte wel door aan zijn vriend Goethals, die het naar Brussel seinde, met de gebruikelijke grote reserves.


De tweede dag

Ook ditmaal hoefde men niet lang te wachten. De volgende dag, zaterdag 4 mei omstreeks twee uur 's middags, kwam er een verontrust en zeer geheim code-telegram van Buitenlandse Zaken in Berlijn binnen:

  • Behoudens tussenkomst van derde mogendheden of onvoorziene omstandigheden offensief te verwachten, omvattende behalve Frankrijk ook België en Nederland, en wellicht ook Zwitserland. Is de Militair attaché hierover iets bekend?

De waarschuwing was, naar later is gebleken, afkomstig van het Vaticaan, en vervat in een telegram van 3 mei van Kardinaal Maglione aan de Nuntius in Brussel en aan de Internuntius in den Haag. Paus Pius XII had het bericht ontvangen van Dr. Jose Müller, agent van de verzetsgroep van Admiraal Canaris bij het Vaticaan. Later is ook gebleken dat Z.H. eveneens de moed heeft gehad op 6 mei ook Engeland en Frankrijk te waarschuwen. Op die dag seinde de Britse Gezant bij het Vaticaan aan zijn regering:

  • The Vatican expects a German offensive in the West to begin this week. But they have had similair expectations before, so I do not attach particular faith to their present prediction. They say that it may include not only the Maginot Line and Holland and Belgium, but even Switzerland.

In antwoord op de vraag van den Haag seinde Berlijn terug dat de mededeling volkomen bevestigd werd door een waarschuwing juist de vorige dag ontvangen door de Militair attaché, dat met de mogelijkheid van een aanval midden volgende week te rekenen viel.

 

De derde dag

Zondag 5 mei bracht een paar verdere bevestigingen, eigenlijk alleen indirecte aanwijzingen, maar daarvan moet men het in zulke omstandigheden soms hebben.
Majoor Sas werd in zijn hotel opgebeld door de Griekse Militair Attaché Constantinides in verband met Duitse persberichten over spanning in de Middellandse Zee. De verontruste Griek had aan al zijn collega's gevraagd, of ze daar iets van wisten. De Japanse attaché had gezegd, dat hij alleen gehoord had dat het over enkele dagen aan het Westfront zou losbarsten ('Dass es in wenigen Tagen im Westen losgeht').
De Griek voegde er een pikant detail aan toe: een Griekse vrouw, die een verhouding had met een majoor van de Grüne Polizei, had verteld dat de Majoor een 'Stellbeféhl' had ontvangen om zich op 12 mei 1940 in Utrecht te melden bij het hoofdkwartier van de Grüne Polizei in die stad. Voor buitenstaanders ogenschijnlijk een onbetekenend detail, waaraan niet te veel waarde gehecht hoefde te worden. Maar ook op dit punt had Berlijn de les geleerd: precies eenzelfde aanwijzing had zich immers voorgedaan enkele dagen vóór de inval in Polen.

 

De vierde dag

Op maandag 6 mei werden op het gezantschap verschillende berichten ontvangen die de eerdere aanwijzingen bevestigden. Ook de militaire indicaties, aangegeven op de kaart in de werkkamer van Sas, waren verre van geruststellend. Zij toonden de volgende dislocatie van de Duitse troepen langs de Nederlandse en Belgische grens:

  • van de Noordzee tot Emmerik 10 divisies 

  • van Kleef tot Roermond 9 divisies

  • van Roermond tot Malmédy 28 á 29 divisies 

  • van Malmédy tot de Moezel 36 á 37 divisies. 

Dat betekende een concentratie van ongeveer 73 Duitse divisies op het vermoedelijke front van Kleef tot Moezel!

De Belgische ambassade had daarentegen een aanwijzing gekregen, dat het nog niet zover was: de Reichsregierung had nog niet het ultimatum klaar dat zij tevoren aan de slachtoffers wilde stellen.
Die avond kreeg Sas van Oster de mededeling dat de aanval bepaald was op woensdagochtend 8 mei bij het aanbreken van de dag. De troepen waren in de uitgangsstellingen gebracht, van waaruit ze binnen twaalf uren na het definitieve bevel de aanval zouden kunnen openen. Die zou waarschijnlijk voorafgegaan worden door de overhandiging van een ultimatum op zeer korte termijn in de betrokken hoofdsteden. De Berlijnse ambassade vercijferde dit in een codebericht naar Den Haag. Als steeds wilde Sas onmiddellijk zijn Belgische collega inlichten, maar aangezien hij bereikbaar wilde blijven voor eventuele nadere berichten van Oster, besloot de Sas dat de gezant de Beus het bericht zou gaan overbrengen aan de Belgische Raad, Vicomte de Berryer. 

De gezant, J.G de Beus belde deze op en vroeg of hij hem onmiddellijk kon spreken voor een dringende kwestie. 
Berryer hoorde in pyjama en kamerjas over een whisky zijn verhaal aan, betoonde zich niet overmatig onder de indruk, maar vond het toch beter, de Belgische militair attaché er bij te roepen, die kort daarna verscheen.
De beide heren verheelden niet hun skepsis omtrent de betrouwbaarheid van de mededelingen van Sas' relatie, wiens identiteit en positie zij evenmin kenden als iemand anders.
'Ach, weet u', zei Berryer tot de Beus, 'hoe vaak heeft deze man nu al gezegd: 'Ich bin felsenfest überzeugt' (en hij dreunde de woorden op zijn Duits). 'dass der Angriff jetzt stattfinden wird!' En tot nu toe zijn zijn waarschuwingen nooit uitgekomen'.
Berryer, ondersteund door Goethals, zette rustig zijn beweegredenen uiteen. Zijn redenatie, die van een zeer voorzichtig diplomaat, kwam op het volgende neer.

  • Kijk, aldus Berryer, als wij nu dit bericht uitzenden, kun je op je vingers natellen wat er gebeurt. Er wordt vannacht in Brussel een speciale kabinetszitting bijeengeroepen. Dat blijft nooit geheim, dus staat het morgen in alle kranten. Bovendien worden dan de militaire verloven misschien weer ingetrokken. Wat een emotie, wat een opwinding zal dat geven! En als het bericht dan wéér niet uitkomt? Dan staan wij in ons hemd! Nee, dan is het veel verstandiger het bericht morgenochtend vroeg te zenden, dan kan het discreet behandeld worden, zonder onnodige onrust te wekken.

 

De vijfde dag

Dinsdag 7 mei, de dag vóór de aangekondigde aanval, gingen het gezantschap in Berlijn in gespannen afwachting in. En de nieuwe ontwikkelingen op die dag waren bepaald niet geschikt om hen gerust te stellen.
Omstreeks tien uur die ochtend ontving het gezantschap een telefonische aanvraag van het Auswärtige Amt voor onmiddellijke diplomatieke visa voor vier hoge Duitse autoriteiten, die onmiddellijk dringend naar Nederland moesten. Onder hen bevond zich Fritz Todt, de vertrouwde bouwmeester van Hitler, en bouwer van veel van Duitslands autobanen, Richard von KühIrnann, één van de auteurs van de beruchte, in 1918 aan Rusland gedicteerde Vrede van Brest-Litowsk, en een zekere Heer Kiewitz, 'persönlicher Gesandte der Reichskanzlei'. De aanvraag had grote haast, zo maakte Herr Hofrat Reinike in zijn telefonische boodschap duidelijk. Uit het gesprek bleek dat de Heren zouden vliegen - in die oorlogsomstandigheden hoogst ongewoon.

Na enige tijd gaf de gezant de Beus het Duitse verzoek telefonisch door naar Buitenlandse Zaken, waar hij van Roijen aan de lijn kreeg, en voegde er aan toe dat hij gedurende de middagpauze dienst zou blijven doen, zodat hij hem ten allen tijde kon bereiken. Ook liet hij niet na in herinnering te brengen hoe lastig de Duitsers de laatste tijd tegenover onze visumaanvragen geweest waren.

Binnen de twee uren reageerde het Departement, snel, hoffelijk, en hoogst effectief. De Beus kon, zo zei van Roijen, aan het 'Auswärtige Amt' laten weten dat de hoge afgezanten in Nederland gaarne zouden worden ontvangen. Hun werd echter dringend verzocht niet per vliegtuig te komen, aangezien wegens de oorlogstoestand alle vreemde vliegtuigen boven Nederlands gebied kans liepen omlaag geschoten te worden. Gezien de hoge rang en positie van de betrokken afgezanten wilde de Nederlandse Regering graag de maximale waarborgen voor hun veiligheid treffen, en verzocht werd derhalve van te voren te worden ingelicht waar en met welke trein zij zouden aankomen.

Toen de Beus de boodschap doorgaf aan Hofrat Reimke riep die ontsteld uit: 'Aber das ist sehr einschneidend!'
Inderdaad, want nu zou de delegatie onmogelijk woensdag vóór het aanbreken van de dag in den Haag kunnen zijn. 

Dat paste aardig bij een bericht dat Sas diezelfde avond van Oster kreeg, namelijk dat de aanval vermoedelijk een dag zou worden uitgesteld, maar zeker vóór het einde van de week te verwachten viel. Oster adviseerde voorts te letten op de aankomst van een zekere Gesandter Kiewitz, die wellicht een persoonlijke boodschap voor Hare Majesteit zou overbrengen, en daarmee de voorbode van de aanval zou kunnen zijn. Dit werd door het gezantschap op dinsdagavond nog naar den Haag gecodeerd.

In den Haag sliep men die nacht bepaald niet zo goed; men was daar nu wel danig ontdaan over de opeenvolging van drie omineuze berichten binnen twaalf uren: de nachtelijke waarschuwing van Sas' relatie. De verloven waren ingetrokken, nieuwe lichtingen onder de wapens geroepen, voorbereidingen getroffen, die de nodige opwinding in het land veroorzaakten.

De zesde dag

Woensdag 8 mei brak aan, grijs en somber - maar weer gebeurde er niets. Dus wéér vals alarm?

Uit nader gepubliceerde gegevens is komen vast te staan dat Hitler inderdaad het voornemen heeft gehad het offensief op 8 mei te ontketenen, en dat vroeg die ochtend afgezanten het ultimatum hadden moeten overhandigen in den Haag, Brussel en Luxemburg, in de hoop daarmee weerstand van deze landen te voorkomen. In den Haag moest dit gebeuren door de Heer Werner Kiewitz. Deze Majoor Kiewitz, voordien een onbekende figuur, was speciaal door de dictator voor deze zending uitgekozen. 
Doordat de groep-Kiewitz dinsdag niet naar Nederland kon vliegen, was dit diplomatieke voorspel al bij voorbaat misgelopen.
Teneinde uitlekken van het plan te voorkomen heeft de dictator daarop een van die drastische maatregelen getroffen waartoe slechts een totalitair regime in staat is: de boodschappers werden opgesloten in de Rijkskanselarij in afwachting van een beslissing of hun missie nog zou doorgaan.

Zoals bekend, is dit wat Nederland betreft niet gebeurd. Dat deze mislukking van de diplomatieke inleiding heeft bijgedragen tot uitstel van het offensief is niet uitgesloten, maar zeker is het niet de hoofdreden geweest. Die lag in de opnieuw ongunstige weervoorspelling die op 7 mei om 12 uur aan de misdadiger werd voorgelegd. Met grote tegenzin gaf deze daarop aan Generaal Keitel opdracht het aanvalsbevel voor 8 mei op te schorten, onder toevoeging dat hij op die dag (8 mei) om 12 uur een nadere beslissing zou nemen.
Als Oster dit bericht 's avonds aan Sas meedeelt. geeft hij als redenen op;

  • Sommige onbekende, waarschijnlijk diplomatieke redenen, ... de krachtige houding van Nederland en België, en het uitstel van het vertrek van de diplomatieke missie naar den Haag.'

De 8ste mei zijn de weerberichten nog steeds niet gunstig. De misdadiger, wil niet langer wachten en op de 9de aanvallen, maar Goering insisteert dat de Luftwaffe absoluut zeker moet zijn van klaar zicht, juist in de eerste dagen. Woedend geeft de ex-korporaal opnieuw toe om de aanval nog uit te stellen tot 10 mei  'aber keinen Tag länger'- en Kiewitz wordt nog een dag vastgehouden.
De Duitse pers ging die achtste mei voort Engelse en Amerikaanse berichten omtrent een komende Duitse aanval op ons land aan de kaak te stellen. Dat waren natuurlijk allemaal leugens, bedoeld als dekmantel voor een komende Engelse landing in Nederland, aldus de Duitse kranten.
Majoor Sas vond in deze berichten een geschikte aanleiding om een eerder ontvangen instructie van zijn opperbevelhebber uit te voeren. Hij bracht een officieel bezoek aan de leider van de 'Attaché-Gruppe des Oberkommandos der Wehrmacht' en zette uiteen, dat wij geen enkele reden hadden een Engelse landing te verwachten, maar dat ten overvloede alle maatregelen genomen waren om zo nodig een dergelijke aanval gewapenderhand af te slaan. Hij voegde er met puntige nadruk aan toe:

  • Nederland is volkomen in staat zijn eigen neutraliteit te handhaven, en heeft geen behoefte aan bescherming van welke kant ook.

De boodschap liet aan duidelijkheid niets te wensen over. De Duitse officier antwoordde beleefd dat hij niet zou nalaten de boodschap aan de bevoegde autoriteiten over te brengen ...

 

De zevende dag


Donderdag 9 mei. De ochtend verliep in volmaakte rust, zonder nieuwe ontwikkelingen. Het was een onwezenlijke anticlimax na de spanning van de afgelopen dagen, waardoor er op het gezantschap opnieuw onzekerheid begon te ontstaan of het offensief nu werkelijk zou losbranden ' Maar in het begin van de middag kreeg Sas van zijn relatie het bericht, dat onmiddellijk werd doorgeseind;

  • Hitler heeft vanmiddag de ontketening van het offensief over het hele front Nederland-België-Luxemburg vastgesteld voor 10 mei bij het aanbreken van de dag.
    Het bevel kan nog herroepen worden, maar niet later dan 21 uur vanavond.'

Het bericht won aan waarschijnlijkheid door het duidelijk beterende weer. Bovendien waren de politieke weersomstandigheden in het westen uiterst gunstig voor een Duitse aanval: in Frankrijk was het kabinet-Reynaud demissionair over de positie van generaal Gamelin, en in Engeland stond Chamberlain op het punt de ontslagname van zijn kabinet aan te bieden.
Er is geen bewijs dat Hitler zich door deze politiek gunstige constellatie heeft laten beïnvloeden (hij lette vooral op de weervoorspelling). Maar in ieder geval is, zoals maar al te vaak, de politieke verwarring bij de democratieën een grote steun voor de dictator geweest.

 

De laatste avond

Uit de mededeling van Sas 'relatie' was nu wel duidelijk, dat de aanvalsbevelen nog tot circa negen uur 's avonds herroepen konden worden. Majoor Sas lichtte als steeds zijn Belgische collega in en verzocht deze 's avonds om 10 uur op het Nederlandse gezantschap te komen. Verder maakte hij een afspraak met Oster om hem 's avonds om 7 uur te treffen.
Diens mededelingen lieten weinig hoop meer over: de bevelen waren inderdaad gegeven, en de dictator was al naar het westfront afgereisd 'om zich persoonlijk aan het hoofd van zijn troepen te stellen'. Er was echter altijd nog een mogelijkheid dat de bevelen herroepen zouden worden, zoals bij de vorige waarschuwingen, uiterlijk tot half tien 's avonds. Waren er dan geen tegenbevelen gegeven, dan, aldus Oster, 'ist es endgültig aus'.

In afwachting van dat uur gingen Sas en zijn vriend op deze laatste avond samen in de stad eten, niet zeer voorzichtig, maar dat waren zij van nature geen van beiden. Tijdens hun sombere laatste gemeenschappelijke maal stelden zij overigens met voldoening vast, dat er tot nu toe geen enkele verdenking op hen was gevallen.
Tegen half tien 's avonds begeleidde Majoor Sas zijn vriend naar het Oberkommando der Wehrmacht in de Bendlerstraße. Terwijl de Duitse officier onder de hoge pilaren van het sombere, grijze gebouw verdween, bleef Sas buiten op de Tirpitzoever in de duisternis in de taxi wachten. Twintig minuten duurde het. Het was voor hem, zoals hij mij later zei, alsof hij 20 minuten wachtte op het doodvonnis over Nederland. Voor hemzelf stond de uitslag vast, maar een veroordeelde hoopt toch altijd tot het laatste ogenblik nog op een wonder. of althans op een uitstel van executie.
Dit keer werd de executie niet meer uitgesteld. Toen de Oster naar buiten kwam, greep hij Sas bij de arm en zei met moeilijk bedwongen emotie:

  • 'Mein lieber Freund, jetzt ist es wirklich aus. Es sind keine Gegenbefehle gegeben. Das Schwein ist abgefahren zur Westfront, jetzt ist es wirklich endgültig aus'.

Er volgde een geëmotioneerd afscheid tussen de twee kameraden, die maandenlang alles op het spel gezet hadden om te trachten het offensief in het westen en de overval op Nederland te voorkomen. Tevergeefs, nu ging het lang voorspelde noodlot zich voltrekken, aan Nederland, aan België, aan Frankrijk. Het enige wat de twee vrienden overbleef, was plechtig te beloven elkaar weer te zien na de oorlog,  wie weet, misschien nog diezelfde zomer, als verwachtingen van de nazi-leiding uitkwamen.
Daarna reed Sas in koortsachtige haast weg langs de Tirpitzoever naar de kanselarij in de Rauchstrasse, waar hij wist dat de Belgische Militaire attaché op hem zou zitten te wachten. Er viel geen minuut meer te verliezen. 

Men wist op het gezantschap immers van de aanvallen op Polen en Denemarken en Noorwegen, dat op een gegeven ogenblik de telegraaf- en telefoonverbindingen van het gezantschap met het aan te vallen land zouden worden afgesneden. Wilde men nog tijdig het laatste alarm doorgeven, dan moest men de Duitsers vóór zijn. Sas had dit alles van te voren overdacht, en ook berekend dat het vercijferen van een codetelegram te lang zou duren. Op het gezantschap aangekomen, greep hij daarom de telefoon en vroeg het Ministerie van Oorlog aan. Twintig minuten duurde het, voor het gesprek doorkwam, 20 minuten, waarin de verbinding op elk ogenblik verbroken had kunnen worden.
Om 22.35 uur Berlijnse tijd kwam in Den Haag de Marine-adjudant, de Luitenant-ter-Zee 1ste klasse Post Uiterweer aan de lijn. Zonder verder een overbodig woord te verliezen riep Sas:

  • Post, je kent mijn stem, ik ben Sas in Berlijn. Ik heb nog maar één ding te zeggen: morgenvroeg, bij het aanbreken van de dag! Hou je taai!

Post Uiterweer herhaalde de boodschap, en voegde daaraan toe: "Dus brief 210 ontvangen." Waarop Sas bevestigde; "Ja brief 210 ontvangen". 
Dit betekende volgens een eerder gemaakte code-afspraak; de invasie (200) vindt op de 10e plaats.

In het gezantschap was bijna de hele diplomatieke staf, inclusief de Gezant zelf, verzameld. Er werd weinig gesproken.
'Staat het vast?' werd er aan Sas gevraagd. 'Onherroepelijk' zei Sas. 'Kijk, kun je dit zo vlug mogelijk vercijferen?" En daar, in het handschrift van Sas, stond het doodvonnis voor ons land:

  • 'Mededeling relatie Militair-Attaché: begin offensief morgen bij aanbreken van de dag. Volgens hem volkomen zeker.

In die woorden 'volgens hem' schuilden nog steeds de laatste resten van twijfel en reserve.
Het telegram werd zo vlug mogelijk vercijferd, dat daarna telefonisch werd doorgegeven, de snelste methode zolang de telefoon nog werkte.

*

Philips

De bedrijfsjurist van Philips, J. Hamming, was samen met Frans Otten, financieel en administratief directeur en schoonzoon van Anton Philips, belast met het opstellen van een evacuatieplan. Het plan hield in dat de productie-installaties voor de vervaardiging van de voornaamste Philips-producten overgebracht moesten worden naar Vesting Holland, de veilige plaats achter de Waterlinie. Voor het uitvoeren van dit evacuatieplan was hulp van het leger nodig. Daarom moest het plan goedgekeurd worden door de regering. De regering was bereid haar goedkeuring te geven, mits Philips ook voor het leger zou gaan werken. Hierop besloot het bedrijf de plannen te herzien. In de nieuwe versie werd slechts een deel van de machines – degenen die geschikt waren voor het fabriceren van wapens – vanuit Eindhoven overgebracht. In de zomer van 1936 gaf de minister van Defensie Colijn het nieuwe evacuatieplan zijn akkoord en werd medewerking van militaire zijde beloofd.

Vanaf 1938 tot aan de mobilisatie, waar hij weer in actieve dienst geroepen werd, was gen. b.d. Winkelman adviseur bij Philips betreffende deze evacuatieplannen.
Diek Otten, zoon van Frans Otten en als dertienjarige één van de Philips evacuées, zegt over het RBV-plan: ‘Mijn vader had een geweldige common sense. Hij zei: “Jongens, het gaat gebeuren, je ziet het voor je. Als je Mein Kampf gelezen hebt, dan weet je toch wat hij wil.”’ Volgens Diek Otten was Philips beter voorbereid op de oorlog dan Nederland.
Het evacuatieplan is drie keer in werking gezet. Zowel in november 1939 als in april 1940, na de invasie van Noorwegen en Denemarken, is de Philips-top met familieleden naar Den Haag vertrokken. Die eerste twee keren was het loos alarm. 


Vrije Doortocht-biljet voor de familie Otten-Philips in het kader van het evacuatieplan Regeling Buitengewoon Vervoer.

 
Op de avond van 9 mei 1940 ontving Frans Otten van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn, majoor G.J. Sas, het bericht dat die avond Duitse troepen Nederland zouden binnentrekken. Het sein tot evacuatie werd gegeven. 

*

 

Nu zijn ze helemaal gek geworden.


Even later kwam er een telefoontje uit Den Haag van de Overste van der Plassche van GS III, die in bedekte termen, niet gespeend van twijfel, vroeg of de operatie nu wel helemaal zeker was 'en of Sas wel alle doktoren had geraadpleegd'. Sas, woedend dat hij op die manier onnodig nog eens in een open gesprek aan ontdekking werd blootgesteld, antwoordde bits:

  • Ja! Ik begrijp niet dat je mij onder die omstandigheden nog lastig valt! Je weet het nu. Die operatie, daar is niets meer aan te doen. Ik heb alle doktoren gezien. Morgen vroeg, bij het aanbreken van de dag vindt het plaats.

Toen smeet hij driftig de telefoon op de haak.
Aan de andere kant van de lijn, op het Hoofdkwartier, zei de Overste van der Plassche na dit gesprek tegen de omstanders: 'Nu zijn ze helemaal gek geworden.'
Het was afgelopen. Sas had zijn plicht gedaan en beschouwde zijn rol als Militair Attaché als uitgespeeld. Hij stond zwijgend midden in de kamer en leek na te denken over de gebeurtenissen die hij in beweging had gezet. 'Nu is er niets meer aan te doen' zei hij. 'Nu gaan de bruggen de lucht in. Dat was de bedoeling van mijn relatie'. 

Op uitdrukkelijk verzoek van de gezant ging Sas terug naar zijn hotel, om er zijn tandenborstel en pyjama te halen en terug te keren naar het Gezantschap om er te slapen; voor zijn veiligheid was dit beter.
Op de kanselarij gingen een paar anderen de laatste geheime stukken verbranden, die de schoorsteen tot het ochtendgloren rokende hielden.

*

 

's Morgens om half zes Duitse tijd, vijf minuten vóór X-Zeit dus (X-Zeit was 5 uur 35 Duitse tijd, 3 uur 55 Nederlandse), werd de Nederlandse gezant, jhr. H.M. van Haersma de With, een bedachtzame vijftiger, door een van de ambtenaren van het Auswärtige Amt die bij zijn woning verschenen was, uit bed gebeld; die ambtenaar had een auto voor staan: of de gezant zich maar onmiddellijk met hem naar de Reichsaussenminister wilde begeven. Drie kwartier later (het Duitse offensief was al in volle gang) trad jhr. van Haersma de With bij von Ribbentrop de kamer binnen. Die overhandigde hem het opgestelde memorandum en legde er nog een schepje bovenop: hij beweerde nu, 'uit zeer betrouwbare bronnen te weten dat woensdagavond 8 dezer in Engeland troepen voor ons land hadden klaar gestaan' - troepen, dat was de suggestie, die in Nederland wilden landen. 'Biedt geen weerstand!' dreigde von Ribbentrop. 'Hij zei dat wij wèl moesten weten dat de Führer een goed vriend doch ook een gevaarlijk vijand was.'

De gezant antwoordde dat Nederland zonder enige twijfel van zich af zou slaan. Naar het gezantschap teruggekeerd, stelde hij daar een protestnota op. 'De aggressie van Duitsland tegen Nederland', zo heette het hierin, 'mist elke, ook de geringste rechtvaardiging ... Duitsland heeft met schending van de meest elementaire beginselen van recht en moraal de eeuwenoude banden van vrede en vriendschap met het Nederlandse volk verbroken'- bewoordingen waren dat waaraan von Ribbentrop zozeer aanstoot nam, althans beweerde te nemen, dat hij de sous-chef van de afdeling protocol van het Auswärtige Amt opdracht gaf, de nota als 'een onbeschaamdheid' te weigeren: er was geen sprake van Duitse aggressie! Toen de Nederlandse gezantschapssecretaris, mr. J. G. de Beus, opmerkte dat 'het lastig was, een andere term dan aggressie te gebruiken, zei de sous-chef van het protocol kortaf: 'Er is hier geen sprake van aggressie.' Gevraagd wat het dan wèl was, antwoordde hij: 'Daarover spreken wij nu niet.' '

De gezant en de leden van zijn staf werden met hun familieleden, in totaal ca. dertig personen, in de woning van de gezant geïnterneerd en op 14 mei naar Friedrichshafen aan het meer van Konstanz gebracht. Zij kregen op 20 mei verlof, samen met enkele Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers uit Scandinavië en met de leden van een Nederlandse handelsdelegatie die in Berlijn door het Duitse offensief verrast was, naar Zwitserland te gaan; vandaar keerden de meeste leden van de delegatie en de Nederlandse landbouwattaché te Berlijn naar bezet Nederland terug, blijkbaar zonder zich voldoende af te vragen of hun aanwezigheid te Londen wellicht door de regering op prijs gesteld zou worden. Eén Nederlands ambtenaar was op verzoek van de gezant te Berlijn achtergebleven: de assistent-landbouwattaché, ir. A. Millenaar.

*

 

Hoe verging het Sas?

Zijn laatste waarschuwing, open over de telefoon: 'Morgen vroeg bij het aanbreken van de dag!' was afgeluisterd en moest ze op een spoor gezet hebben.
Later is gebleken dat dit gesprek inderdaad door het Forschungamt was afgeluisterd en bericht aan Graf Michael Soltikov op de 'Abwehr'. Met goedvinden van zijn chef, Admiraal Canaris, slaagde deze erin het bericht onder de tafel weg te werken, waarmede zowel Sas als Oster voorlopig gered werden.

*

Na de Duitse inval in Nederland en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen verliet het grootste deel van het gezantschapspersoneel Berlijn om, via Zwitserland en het nog niet door de Duitsers bezette Parijs, in juni 1940 Londen te bereiken.

In Londen bleek in juni uiterlijk verrassend weinig te merken van de oorlog: geen luchtaanvallen, geen rantsoenering, alles was nog volop te krijgen, zelfs benzine. Alleen de loopgraven die men in St. James Park aan het graven was, gaven te denken.

Vrijwel alle leden van het Gezantschap uit Berlijn hadden elkaar teruggevonden. Vooral het weerzien met Sas was uiteraard emotioneel. Hij was nog steeds even verbitterd. Hij had, na alles wat er gebeurd was, een enthousiast, of althans waarderend, welkom van regeringskant verwacht, een uiting van erkentelijkheid voor zijn berichtgeving, en een ruiterlijke erkenning dat men ten onrechte aan de juistheid daarvan had getwijfeld. Maar niets van dat alles, er waren, ook onder de naar Londen uitgewekenen, té velen die boter op het hoofd hadden, en van hun kant was het weerzien koud en vormelijk. Sas was er de man niet naar om zijn ergernis daarover onder stoelen of banken te steken, en zo raakte hij al gauw vrij geïsoleerd. Hij werd aangewezen om begin september naar Canada te vertrekken om zich daar te belasten met de rekrutering en training van Nederlanders voor onze nieuw te vormen strijdkrachten.

Gedurende de rest van de oorlog had Sas nog verschillende conflicten met regeringsinstanties. Niettemin ging zijn carrière door en bereikte haar hoogtepunt met zijn benoeming tot Hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Washington met de rang van generaal-majoor. Zijn huwelijk overleefde de oorlog niet. De scheiding werd na een lange en onaangename echtscheidingsprocedure uitgesproken in 1948 het bijzijn van Sas' toekomstige nieuwe echtgenote.
Maar het noodlot achtervolgde hem.

In de avond van 20 oktober 1948 was het KLM toestel "Nijmegen" op weg van Amsterdam naar New York. De gezagvoerder van de Lockheed Super Constellation was de beroemde K.D. Parmentier die in 1934 met de Uiver de handicapklasse van de Melbourne race had gewonnen. Bij een tussenlanding in Prestwick, Schotland, probeerde de piloot eerst te landen op baan 32. Door sterke zijwinden besloot de gezagvoerder de landing op baan 32 af te breken en te landen op baan 36. Bij het cirkelen boven het vliegveld kwam het vliegtuig in een zware mistbank terecht en raakte een hoogspanningsleiding. Het toestel crashte 5 mijl van het vliegveld en de 30 passagiers en de 10 bemanningsleden kwamen om. Onder de slachtoffers waren  generaal-majoor G.J. Sas, militair attaché in Washington en  H. Veenendaal, technisch directeur van de KLM. 

Sas werd een week later met militaire eer op de begraafplaats Westerveld bij Haarlem ter aarde besteld.

Bij het wrak werd een doosje met diamanten gevonden, ter waarde van 15.000 pond sterling. De autoriteiten slaagden er niet in de eigenaar van de diamanten op te sporen. Het verhaal gaat dat de diamanten van Nederland naar Amerika werden gesmokkeld, zoals dit wel vaker zou zijn gebeurd, ter financiering van een particuliere inlichtingendienst in Nederland.  Leden van deze dienst zou tevergeefs hebben geprobeerd de diamanten bij het wrak op te sporen. 

 

Kolonel H.Oster

Toen Sas in september 1940 Londen verliet, nam hij het geheim van de identiteit van zijn relatie met zich mee. Nog steeds had hij die aan niemand onthuld. Gedurende de hele oorlog heeft niemand geweten, wie de geheime informant was die maandenlang als een spook ons leven beheerst had. De enige aanwijzing was zijn verbluffende voorkennis van de inval in Denemarken en Noorwegen, en later in Nederland en België, waaruit wij konden opmaken dat hij een hoge positie moest bekleden, die hem toegang verschafte tot de diepste geheimen van het O.K.W. 

Een Sönderkommando van de invallende Duitsers in Nederland constateerden op woensdag 15 mei dat een belangrijk deel van het archief van Buitenlandse zaken verbrand was; sommige stukken haalden zij nog uit de ketels van de centrale verwarming. Men vond wél een dagboek dat minister van Kleffens tot 27 april bijgehouden had alsmede, in een van zijn kledingstukken, de tekst van het telegram van donderdagavond 9 mei met een waarschuwing van de gezant te Berlijn dat het Duitse offensief "volgens relatie militaire attaché" vrijdagmorgen ingezet zou worden. Dat de attaché een belangrijke informant had, was evenwel in Berlijn al bekend. Van Kleffens dagboek bevatte enkele passages die bezwarend konden zijn voor gezant Zech en enige hoge functionarissen van het Auswärtige Amt; het werd deswege door een hun welgezinde figuur verdonkermaand. 

Pas na de oorlog, toen alles voorbij was, heeft Sas in zijn getuigenis voor de Nederlandse Parlementaire Enquêtecommissie de identiteit van zijn 'relatie' geopenbaard die toen door niets meer geschaad kon worden.
Zelfs aan de Duitse kant is de identiteit van de 'onzichtbare informant de hele oorlog door geheim gebleven. Merkwaardigerwijs hebben noch de alwetende en alom tegenwoordige Gestapo, noch de SS, noch de militaire autoriteiten daar lucht van gekregen, zoals later bij het laatste verhoor van Oster in het concentratiekamp bleek. Ja, zelfs bij de speciale instantie die tot taak had zulke contacten met buitenlanders te controleren en te voorkomen, de militaire 'Auslandsabwehr' van Admiraal Canaris, was er slechts één man die wist wie de geheime informant was en welke inlichtingen deze doorgaf. Die éne die het wist, was de Chef van de Centrale Afdeling van de Abwehr, Kolonel Hans Oster. Die wist het, omdat hij het zelf was.


Kolonel Hans Oster, zoon van een Luthers predikant, 52 jaar oud, bezat al de beste eigenschappen van een Pruisisch beroepsofficier van de oude school: een streng plichtsbesef jegens het vaderland, een sterk geloof, grote fysieke en morele moed, mager, maar atletisch van gestalte, opvallend knap ondanks zijn bleke huidkleur, steeds met een monocle in het oog, en even succesvol bij de dames als bij de paarden. 

Zoals vele patriottische Duitsers voelde hij aanvankelijk enige sympathie voor het opkomende nationaal-socialisme, maar al spoedig na de machtsovername door de Nazi's, sloeg deze sympathie om in een geleidelijk stijgende afschuw, voortvloeiende niet uit democratische overtuiging, maar uit monarchistische, christelijke en morele bezwaren. Desondanks werd hij kort na '33 hoofd van de 'Zentralabteilung des Amtes Ausland-Abwehr', de Duitse contraspionagedienst. In deze functie was hij ingevoegd in het Oberkommando der Wehrmacht, en droeg hij kennis van de operationele plannen van het OKW. Hij was in feite de chef van de generale staf van de 'Abwehr' en eerste adviseur en medewerker van Admiraal Canaris, hoofd van de 'Abwehr'. 

Er is veel geschreven over de mysterieuze figuur van Canaris, fel tegenstander en een van de inspiratoren van het militair verzet tegen het Nazi-regime. Deze gebruikte zijn hoge, boven alle verdenking verheven positie, om tegen het Nazi-regime te ageren, of meer nog, te laten ageren. Hij was namelijk meer de man die op de achtergrond dekking verleende dan dat hij zelf tot actief verzet geneigd was. Vandaar dat hij graag de vrije hand liet aan Oster, een man van actie, die daarvan maar al te graag gebruik maakte.

Hij was echter diep overtuigd dat er kritieke ogenblikken in de geschiedenis van een volk kunnen zijn, waarin hogere maatstaven dienen te gelden die ongehoorzaamheid, of zelfs verraad van geheimen tot plicht maakten. Hij was vast overtuigd dat het offensief op het Westfront niet slechts een catastrofe zou zijn voor Nederland en het Westen, maar uiteindelijk zou leiden tot de ondergang van Duitsland zelf. Hij handelde daarnaar, wetende dat hij daarmee zijn leven op het spel zette. De geschiedenis heeft hem in het gelijk gesteld, en hij heeft de hoogste prijs betaald die een mens kan betalen. 

Pas na de mislukte aanslag op Hitler op 20 juli 1944 werden Canaris en Oster gearresteerd en in de keldercellen in het Gestapo-hoofdkwartier aan de Prinz Albrechtstrasse opgesloten, evenals vele andere leiders van de geheime oppositie. 
Nadat het Gestapo hoofdkwartier bij een luchtaanval was getroffen, werden o.a. Canaris, Oster, Müller, Dohnanijl en Schacht op 7 februari 1945 overgebracht naar een bunker in het concentratiekamp Flossenbürg in Beieren, dicht bij de grens van het 'Protektorat Böhmen und Mähren', een streek zó somber dat men ook zonder concentratiekamp al zelfmoordgedachten krijgt, aldus de dochter van Oster. In deze streek had men in een oude steengroeve een concentratiekamp ingericht.
In cel 21 zat daar gevangen de Overste van de Deense Generale Staf H. M. Lunding, voormalig Chef van de Deense Militaire Inlichtingendienst. Aan hem danken wij de weergave hoe de Duitse militaire verzetsleiders de laatste maanden en dagen van hun leven doorbrachten. 

  • Am 5. April 1945 fällt in einer Mittagsbesprechung bei Hitler die Entscheidung, daß die Verschwörergruppe um Canaris die Niederlage nicht überleben soll. 

Op 9 april 1945, bij het aanbreken van de dag, werd hij met dominee Dietrich Bonhoeffer, Admiral Canaris en een aantal anderen, juist vóór de komst van de Amerikanen, in het concentratiekamp Flossenbürg vermoord.

In enkele woorden die hij aan zijn zoon achterliet, had hij nog uitdrukking weten te geven aan zijn overtuiging dat hij die van land- en hoogverraad beticht was, in werkelijkheid de normen van menselijk fatsoen geen moment verzaakt had.
"Wij blijven allemaal tot onze laatste snik", zo had hij vastgelegd, 

  • fatsoenlijke kerels, zoals ons in de kinderkamer en door de militaire tucht werd geleerd. Kome, wat komen moge! Wij hebben alleen vrees voor Gods toorn, als wij niet behoorlijk en fatsoenlijk zouden zijn en onze plicht niet zouden doen.