Sas maakte er een vaste gewoonte van zijn inlichtingen steeds door te geven aan de Belgische
militaire attaché, Kolonel Goethals. Langs deze weg bereikten zijn waarschuwingen dus ook de Belgische Regering, maar iets later dan de Nederlandse. Bovendien werden ze op de Belgische
ambassade door Goethals meestal van enige relativerend persoonlijk commentaar voorzien. Zijn zienswijze en karakter speelde derhalve een belangrijke rol t.a.v. de vorm waarin de waarschuwingen de Belgische Regering bereikten.
Aldus was de alarmerende waarschuwing, die Sas ijlings aan de
Belgische ambassade was gaan brengen, tenslotte aan Brussel
overgebracht in een vrij geruststellende vorm.
Het November alarm
Bovenstaande, voor Nederland geruststellende mededeling van Oster gaf een voor ons te gunstig beeld. Zoals daarna nog herhaaldelijk
het geval zou zijn, was de kol. Oster wel bijzonder goed ingelicht, maar was zijn bericht niet in alle onderdelen
juist, of soms
achterhaald. Wij weten thans dat voormalig korporaal uit Bohemen al op 27 september een
uiteenzetting gaf aan zijn militaire medewerkers, waarin hij het voornemen aankondigde, nog in dat jaar 1939 een offensief in het
Westen in te zetten. Verder is het juist dat hij op die 9de oktober het
-directief no. 6- voor het oorlogsbeleid tekende om alle voorbereidingen te treffen voor
Fall Gelb, de aanval in het Westen, en dat hij op 19 en 29 oktober "Aufmarschweisungen" voor
Fall Gelb goedkeurde, Maar volgens al deze orders zou het Zuiden van Nederland, of althans van Limburg, wel degelijk in het aanvalsplan betrokken worden. Dit moet ook Sas' relatie ervaren hebben, want
op 22 of 23 oktober kwam deze weer bij hem met de sombere mededeling:
-
Mijn vriend, Je hebt gelijk gehad, nu is ook Nederland aan de beurt. De
ex korporaal, zo legde hij uit, hield zich nu bezig met de gedachte aan een offensief door Nederland en België. Mocht hij daartoe besluiten, dan zou de datum
nader worden vastgesteld afhankelijk van de weersomstandigheden, waarschijnlijk niet voor de tweede helft van November.
Ook dit rapporteerde Sas aan de opperbevelhebber. Vanaf
dat onheilsbericht, zo verklaarde Sas later, was zijn goede verhouding tot Generaal Reijnders als een blad aan de boom
omgedraaid; jobstijdingen waren niet welkom. En zo ontstond er tussen Generaal Reijnders en
Majoor Sas een verwijdering, die zich geleidelijk ontwikkelde tot een verbitterde tegenstelling over de al of niet juistheid van de waarschuwingen die Sas van zijn relatie kreeg. Ten einde zijn geloofwaardigheid te bewijzen, ging Sas een keer zelfs zo ver dat hij aan de Generaal onthulde dat
zijn zegsman een hoge officier in het Oberkommando der Wehrmacht was. Deze onthulling was onvoorzichtig, maar
verdedigbaar indien zij de Generaal had kunnen overtuigen.
Het tegendeel was waar. Reijnders, en velen met hem, konden niet geloven dat een
Pruisisch officier welbewust militaire geheimen zou verraden aan een officier van
de potentiële vijand.
Gemiste
kans.
Sas werd over zo'n beetje alles
waarvan Oster op de hoogte was geïnformeerd. Zo was
hij ook een van de leidende figuren achter de plannen van de
tegenstanders van het nazi-bewind,
om een staatsgreep te plegen en de dictator daarbij om
zeep te brengen.
Onder de tegenstanders bevonden zich leden van
Buitenlandse zaken, Abwehr, en een aantal hooggeplaatste
militairen bij de Wehrmacht.
De staatsgreep was op 29 september 1939
vastgesteld. Men zou de Kanselarij gewapenderhand bestormen
en de nazi-leider liquideren. Bij de Duitse Bu.za
kwam een dag eerder een telefoontje binnen: de
Engelsen en Fransen hadden de uitnodiging aanvaard
voor de conferentie van München. Zij
wilden nog één keer praten hoewel Hitler Oostenrijk
al bezet had en nu dreigde Tsjecho-Slowakije binnen te
vallen.
Dat telefoontje heeft ervoor gezorgd dat het verzet
aarzelde en de kans om toe te slaan liet lopen, Hitler
vertrok uit de kanselarij en ging naar München en
strooide iedereen weer zand in de ogen. Plannen had de tegenstanders van
de bruinhemden wel, maar zoals H.B Gisevius schreef het slotwoord van
zijn boek, "Tot het bittere einde' ;
-
Zij begrepen wel dat het "zo" niet langer
kan. Ze komen eindelijk tot de slotsom, dat zij wat moeten doen. Ze
nemen een aanloop. Maar dan springt een aantal niet ver genoeg,
anderen leggen midden in de eindspurt een pauze in, weer anderen
maken bij de springplank rechtsomkeer en de rest komt achteraf tot
de conclusie, dat men de sprong absoluut niet had kunnen wagen.
De oppositie werd na de mislukte aanslag op Hitler op 20
juli 1944 gedecimeerd. Het Volksgerichthof van de bruinhemden verslond
die mensen, en hun bloedverwanten, die hun moraal en fatsoen al die
jaren hadden weten te bewaren of weer hervonden hadden . Zij die
ontkwamen aan het Volksgericht leefden negen maanden in vrees voor hun
leven en familie.
*
De waarheid, hoe ongelooflijk ook voor buitenstaanders, was dat
Oster, tezamen met een aantal Duitse generaals, in die maand oktober
plannen maakten om de dictator om het leven te brengen. Wekenlang droeg generaal Halder, chef van de Generale Staf, bij zijn
bezoeken aan de Rijkskanselarij een geladen revolver in zijn zak met het doel om
Hitler te vermoorden. En na 14 oktober gaf hij aan Groskurth, vertegenwoordiger van de contraspionagedienst in het
hoofdkwartier te Zossen, en in het geheim leider van een verzetsgroep, opdracht een plan op te stellen voor een staatsgreep.
Oster,
zo is later gebleken, stelde tezelfdertijd een zgn., studie op, die tevens een plan van actie bevatte, alsmede een lijst van leidende
nazi's die uit de weg geruimd moesten worden en een lijst van namen voor een nieuwe regering onder de voorlopige leiding van de voormalige
stafchef Generaal Ludwig Beck. Deze lijst is in 1944 door de Gestapo
gevonden, en waarschijnlijk in 1945 verbrand.
Ook hielp hij een oproep aan liet Duitse volk redigeren, waarin
de ex-korporaal o.a. ervan beschuldigd werd onder schending van de neutraliteit van Nederland en België het offensief in het Westen te hebben bevolen, hetgeen slechts eindeloze ellende over Duitsland kon brenger. Nog sterker en overtuigender werd hetzelfde thema uitgewerkt in een
memorandum in die dagen opgesteld door zijn medestanders Kordt en Von Etzdorf onder de titel -Het dreigende
Onheil-. Tenuitvoerlegging van het plan voor van de korporaal een
offensief in het Westen. aldus dit betoog, zou het einde van Duitsland betekenen. De beslissing of die Belgische (en Nederlandse) neutraliteit geschonden zou worden betekende dus tevens de beslissing over het lot van Duitsland. Conclusie van het strijdschrift: het offensief moest voorkomen worden door de korporaal ten val te brengen.
Vanaf 22 oktober wist de Chef-staf, Generaal Halder, dat de kanselier het offensief
in het Westen wilde bevelen voor zondag, 12 november, onder voorbehoud van bevestiging een week tevoren. In de volgende dagen
trachtten de opperbevelhebber, generaal von Brauchitsch en hij, de
dictator van dit plan af te brengen. Zij oogstten echter slechts de onwil en daarna
de woede van de Hitler, culminerend in een stormachtig gesprek met Brauchitsch op 5 november.
De consequentie, de staatsgreep
ten uitvoer te leggen, trokken de Generaals echter niet. Dit alles was natuurlijk in Berlijn alleen aan de aanstichters en enkele
potentiële deelnemers van het komplot bekend. Oster moet op 25 oktober
het nieuws van de aanvalsdatum gehoord hebben en daarover in Zossen gesproken hebben met Generaal von
Stülpnagel. Waarom bij Sas niet onmiddellijk omtrent de datum heeft ingelicht,
is niet duidelijk, maar toch niet onbegrijpelijk, als men bedenkt dat hij zich in die dagen voor dienst in het hoofdkwartier te Zossen aan het
Oostfront bevond, ongeveer veertig kilometer van Berlijn, terwijl Sas omstreeks dezelfde tijd van Berlijn naar den Haag reisde.
Er kwam een storende element in die dagen uit den Haag. Op
een goede, of beter gezegd kwade, dag verscheen in Berlijn de gepensioneerde lt. kol. G.
Hodenpijl, die in de eerste Wereldoorlog Militair Attaché in
Berlijn geweest was, en die nu, zo zei hij, eens een paar oude kennissen
kwam opzoeken. Al spoedig bleek echter via een omweg over Den Haag,
dat de overste tot opdracht had na te gaan hoe serieus de
waarschuwingen van Sas
moesten worden geacht. Het was een keurige en sympathieke oude heer, officier van de oude stempel, die
echter geen flauw idee had van de doortrapte en keiharde gewetenloosheid van het
regime. Dit bleek wel het duidelijkste uit wat hij
ons vertelde over de manier waarop hij zijn inlichtingen inwon. De beste
methode, aldus de overste, was gewoon op de man af te vragen: "Ik hoor allerlei verhalen dat jullie ons gaan aanvallen. Is dat
zo?"
Deze vraag had hij aan een paar Duitse oud-officieren, goede vrienden van vroeger, gesteld, Zijn vrienden hadden hem verzekerd dat zij daar
niets van gehoord hadden. "En als er zulke plannen waren, dan zouden zij het me
heus wel verteld hebben, aldus de overste, daarvoor ken ik ze goed genoeg."
Eerst glimlachten wij wat schamper over de goedgelovige naïviteit van de overste - totdat bleek dat hij op grond
van zijn aldus verkregen inlichtingen aan de overste van der Plassche van
GS III (militaire inlichtingendienst) schreef, dat de berichtgeving van
Sas niet au sérieux genomen moest worden, dat deze overspanning was e.d.
Sas was er de man niet naar dat te laten passeren. Briesend van woede reisde hij naar den Haag
om te vragen of hij eigenlijk geloofd wordt en of het nog wel zin had zijn berichtgeving voort te
zetten.
Hij kwam terug op dinsdag, 7 november, een geslagen, maar meer nog, een verbitterd
man.
Over zijn ervaringen in den Haag wilde hij eerst niet veel loslaten, het kwam er slechts langzamerhand uit, met horten en stoten, in
schampere opmerkingen en snieren. Later heeft Sas het hele verhaal verteld aan de
Enquête Commissie en Professor de Jong heeft het in zijn standaardwerk uit andere bronnen aangevuld.
Op het Departement van Defensie in den Haag verzekerde Overste van de Plassche hem dat zijn berichten geloofd werden, maar de
toenmalige kapitein Kruls bewees het tegendeel door hem een bulletin te tonen van de Inlichtingendienst, waarin de berichtgeving van Sas
werd becommentarieerd en geridiculiseerd.
"Als, de zaak zó wordt behandeld. is het beter dat ik wegga."
was de conclusie van Sas. Met woede in het hart nam hij op 6 november de trein terug naar Berlijn. Daar op de ochtend van de 7e
aankomende, vond bij In zijn hotel een dringende boodschap van Oster om onmiddellijk bij hem te komen.
Sas gaf daaraan nog vóór de lunch gevolg. Hij trof zijn relatie, in tegenstelling
tot diens gewoonte, in uniform, terwijl er voor de deur een militaire auto
klaarstond. Opgewonden deed hij Sas mededeling van de beslissing van de
korporaal voor het offensief in het westen:
-
De hemel zij dank dat je er bent! Er valt geen minuut te verliezen! De
korporaal heeft besloten het offensief te ontketenen op 12 november, en Nederland wordt ook binnengevallen. Ik raad je aan onmiddellijk naar Holland terug te keren en je regering te waarschuwen om alle
afweermaatregelen tegen een inval te nemen. Ikzelf ga naar het Westfront om te trachten
Witzleben en consorten te bewegen het offensief te voorkomen. Maar ik heb niet veel hoop op succes. Om
s hemels wil zorg dát ze in Nederland alle afweermaatregelen nemen en vooral dat ze de bruggen over de Maas laten
springen!
Sas gaf onmiddellijk aan de raad gevolg en keerde diezelfde avond nog met de nachttrein naar Den Haag
terug, na vooraf zijn komst te hebben aangekondigd. Op 8 november aankomende werd hij rechtstreeks gebracht
naar een kleine vergadering bestaande uit de Ministers De Geer (Minister
President), van Kleffens (Buitenlandse Zaken). Dijxhoorn (Defensie) en de Opperbevelhebber
Generaal Reijnders.
In deze kleine groep deed Sas zeer geëmotioneerd, zoals hij
later zelf getuigde verslag van de mededelingen van zijn informant. Sas kon daarbij niet weten dat dezelfde
waarschuwing de Regering al op 4 november had bereikt van de kant van de Britse
gezant in Den
Haag,. Sir Neville Bland. Dit verklaart mede waarom de toehoorders zich veel minder verrast en onder de
indruk betoonden dan Sas had verwacht.
Met uitzondering van Dijxhoorn waren de
heren, volgens Sas, uiterst sceptisch en zelfs min of meer sarcastisch over zijn berichten en
zeiden zij bij monde van de minister-president, dat zij niet geloofden in zijn
berichtgeving. Dit ergerde en enerveerde Sas nog meer, zodat hij op een gegeven ogenblik opsprong, twee vingers in de lucht stak en uitriep te kunnen
zweren dat de aanval op de 12e zou doorgaan. IJzig antwoordde de Geer dat men
geen eed kon afleggen op iets wat nog niet was gebeurd.
Nog verder steeg Sas' wanhoop, toen hij in de loop van de volgende dag, donderdag 9 november, op het Departement van Defensie tot de conclusie kwam dat er eigenlijk helemaal geen afweermaatregelen werden genomen.
Hij raakte toen in een ware gewetenscrisis, overtuigd als hij was, dat het offensief op zondagochtend zou losbarsten: hier stonden we een paar dagen voor een grootscheepse overval op ons land, hier was hij, Sas, die als Militair Attaché in Berlijn verantwoordelijk was voor de militaire berichtgeving, die volledig van de aanvalsplannen op de hoogte was, en de regering geloofde hem eenvoudig niet, althans zij deed niets.
Daar kwam nog bij dat op diezelfde dag het bekende Venlo-incident plaats vond, waarbij de Britse agenten Payne Best en Stevens door Nazi's over de Nederlands-Duitse grens ontvoerd werden en luitenant Klop, een vroegere medewerker van Sas uit Berlijn, vermoord werd, Dit droeg nog verder bij tot de emotie van Sas, terwijl bovendien de mogelijkheid bestond dat hijzelf hierdoor indirect ook in moeilijkheden zou komen.
Dit alles bij elkaar was voor Sas als goed vaderlander, als Nederlands officier op een sleutelpositie, bovendien een man met een zeer gespannen natuur, om gek van te worden. Radeloos zocht hij een weg om te bereiken dat er verdedigingsmaatregelen zouden worden genomen,
Eerst begaf hij zich naar Admiraal Fürstner, commandant van de zeestrijdkrachten.
Daarna wendde hij zich tot een man die op dat ogenblik geen regeringsverantwoordelijkheid droeg, maar voor vele Nederlanders in die dagen als het symbool van
patriottisme en betrouwbaarheid gold: Colijn.
Hij vertelde hem van de ontvangen inlichtingen en van zijn wedervaren bij de Ministers en het ongeloof op de Generale Staf, en bezwoer Colijn in geëmotioneerde bewoordingen te zorgen dat er iets
gebeurde. Maar ook hem heeft Sas in zijn opgewondenheid niet kunnen overtuigen: 's middags telefoneerde Colijn aan Generaal Reijnders zijn nuchtere indruk, dat men geen geloof meest hechten
aan Sas, aangezien deze volkomen over zijn zenuwen heen was.
Woedend begaf Sas zich naar de Generaal van Oorschot, maar van deze kreeg hij slechts harde woorden te horen.
Ten einde raad besloot Sas als laatste noodsprong zich rechtstreeks te wenden tot de allerhoogste instantie in den lande, zijn Vorstin.
Tezamen met Overste Phaff, Adjudant van H.M. de Koningin, die hij toevallig tegenkwam, begaf hij zich naar het Paleis
Noordeinde. Maar Generaal Reijnders was hem vóór geweest: terwijl
Sas, totaal overstuur, antichambreerde, kwam er een telefonische boodschap van Generaal Reijnders dat hij de Majoor verbood
met de Koningin te spreken.
Dit was de nekslag voor Sas: men verbood hem zelfs zijn Vorstin te waarschuwen! Die
zou hem wel geloofd hebben!
Zij was een van de weinigen die het gevaar zag! Diep verslagen moest Sas er zich toe
beperken zijn mededelingen te vertellen aan de Overste Phaff ter overbrenging aan H. M. Men kan zich echter wel indenken wat voor
effect al deze ervaringen hadden op de toch al zeer opgewonden majoor; gebroken en verbitterd verliet hij het Paleis.
Ook
in de winter van 1939 op 1940 werd Sas regelmatig geïnformeerd door Oster.
Telkens nieuwe data werden door hem gemeld, en door Sas prompt doorgegeven
aan Den Haag, evenals zijn Belgische collega, kol. Goethals.
Zo
berichte kol. Oster op 22 november dat de aanval voorlopig
uitgesteld werd tot mogelijk begin december en voegde hieraan toe Dat de Duitse inlichtingendienst een
volledige studie had gemaakt van de Maasovergangen en van de Nederlandse maatregelen tot hun verdediging. Deze studie had het
O.K.W. tot de overtuiging gebracht dat het heel gemakkelijk zou zijn zich van deze overgangen
meester te maken, hetzij door actie van buiten, hetzij door actie van binnen uit (b.v. een verrassing door
pro Duitse elementen).
Hij betitelde dergelijke operaties als "kinderspel".
Hij adviseerde de aandacht van het Nederlandse opperbevel hierop te vestigen en het opblazen van zodanige kunstwerken niet alleen van
dichtbij, maar ook op grotere afstand mogelijk te doen maken voor het geval een brug in de buurt in handen van de
invaller zou vallen.
Oster berichtte anderzijds dat het O.K.W. onder de indruk was geraakt van de omvang van de Nederlandse inundaties en hij beval aan hieraan meer bekendheid te verlenen.
Op de avond van 7 december ontving Sas een nieuw bericht Van
Oster:
-
De aanvalsdatum voor Nederland is verschoven tot 17 december. Misschien
zullen de omstandigheden tot een nieuw uitstel van de operatie leiden, maar deze zelf
moet als zeker worden beschouwd. "Ik weet, dat men mij
begrijpelijkerwijs misschien niet zal geloven, maar ik verzeker dat dit
de waarheid is.
Men meent dat op 17 december het niveau van de natuurlijke inundaties omlaag zal zijn gegaan, en Nederland krioelt van spionnen die een nauwkeurige
waarneming van de toestand mogelijk maken.
De aanval zal plaatsvinden met behulp van eenheden in Hollandse uniformen, van
pantsereenheden en van parachutisten. Het vermogen en de wil tot weerstand van Holland worden niet hoog aan geslagen. Men is overtuigd dat passende en handige
aanbiedingen een einde kunnen maken aan een verzet dat, naar men meent, zich tot de oppervlakte zal beperken. Een van
de aanwijzingen voor een gematigde weerstand is dat de huizen in de buurt van de grote
te vernielen kunstwerken niet ontruimd zijn.
Deze grote werken zullen onmiddellijk geïsoleerd worden door de Stuka's, teneinde te voorkomen dat ze vernietigd worden
De toestand van de Duitse divisies aan de Nederlandse en Belgische grens is zeer moeilijk; de troepen zijn letterlijk in de modder
ingekoekt.
Men concentreert reserve-troepen in de Harz. Geen troepen-concentraties in
Slowakije of Oostenrijk.
Holland moet het onmogelijke doen om zich te verdedigen tegen de onvermijdelijke
aanval.
Het was niet de laatste waarschuwing die het gezantschap dat jaar in
vercijferde telegrammen naar Nederland zond. Op 15 december meldde Oster dat besloten was de beslissing opnieuw uit te stellen tot een volgende bespreking op 27
december. Dit bericht
was, naar achteraf gebleken is, gebaseerd op een order van Generaal Jodl enkele dagen
tevoren, inhoudende dat op 27 december beslist zou worden over de aanvalsdatum, die, aldus de
order, op zijn vroegst op 1 januari 1940 zou kunnen vallen.
Op de 27ste december tenslotte besliste de Duitse dictator ... opnieuw de beslissing
uit te stellen, en
wel tot een grote militaire bijeenkomst op 9 januari 1940.
Deze gang van zaken vormde uiteraard koren op de molen van de ongelovigen in Den Haag. Dat men op
de Generale Staf en in de regering op zijn minst sceptisch stond tegenover de
waarschuwingen van Sas' relatie was uit het gebeurde rond de 12de november
volkomen duidelijk, en nadien werd de scepsis begrijpelijkerwijs slechts nog groter. Ook Sas had dit
met grote bitterheid ervaren, en op 5 december vroeg hij nogmaals aan Generaal
Reijnders per brief of hij nu eigenlijk wel geloofd werd. Het antwoord kreeg hij bij een volgend
bezoek aan Den Haag, toen de Generaal hem in een hooglopend gesprek woedend toebeet:
Het resultaat was dat Sas zou worden overgeplaatst, en door een
gepensioneerd Ned. Indisch officier vervangen, maar dit stuitte af op krachtige tegenstand van de
gezant Jhr. van
Haersma de With. Sas bleef, en zijn waarschuwingen gingen door en werden in Den
Haag nog minder geloofd, Men voegde er nu in de wekelijkse rapporten van de Inlichtingendienst zelfs een vaste alinea aan toe, zeggende dat
men de bron van de berichten van de Militair-Attaché te Berlijn niet als al te geloofwaardig diende aan te zien.
Sommigen, vooral de gezant, bleven aan de waarschuwingen van Sas grote waarde hechten. Dat was niet alleen omdat
in Berlijn uit ervaring
de mentaliteit en het gewetenloze karakter van het verwerpelijk regime beter konden aanvoelen dan men in Nederland deed, maar ook omdat de inlichtingen van Sas
dikwijls werden bevestigd uit andere bronnen. Een daarvan was Graaf Albrecht von Bernstorff, vriend van de
gezant, die vanwege zijn anti-nazi-gezindheid door de
boevenbende uit de diplomatieke dienst was ontslagen. Deze kwam geregeld Jhr. van Haersma de With
opzoeken.
Daarnaast waren er op het Auswärtige Amt een of twee ambtenaren op de politieke Afdeling die ons door toespelingen en wenken duidelijk maakten wanneer er weer gevaar voor ons land dreigde.
De meest betrouwbare barometer voor het gevaar hing echter in de werkkamer van de
gezant: een stafkaart van de Duitse Westgrens, waarop door Sas de dislocatie van de Duitse legereenheden werd bijgehouden. Gedurende de maanden na de Poolse veldtocht kon men het aantal rode speldjes, vooral tussen Aken en
Emmerik, geleidelijk zien toenemen, dan soms tijdelijk weer afnemen In het voorjaar van 1940 groeide het aantal onrustbarend.
Keren wij terug tot
Sas' waarschuwingen in de winter 1939-40. Als gezegd, staat nu vast dat
Hitler de aanvalsdatum voor Fall Gelb tussen 12 november en 9
januari acht keer, en tot mei 1940 in totaal minstens negentien keer heeft vastgesteld, en achttien keer weer heeft uitgesteld.
Vrijwel elke keer kreeg Majoor Sas daarover bericht van Oster; elke keer waarschuwde hij den Haag, alsmede de Belgische militaire
attaché, Kolonel Goethals, die zijnerzijds de waarschuwing naar Brussel seinde.
En elke keer werd de aanval weer uitgesteld, leek het loos alarm te zijn geweest. En elke keer werd Sas' waarschuwing daarmee iets minder geloofwaardig, ook voor sommigen op het
gezantschap. Terwijl de gezant, als gezegd, bleef geloven in de inlichtingen van Sas' 'relatie', werden sommige leden van het gezantschap te Berlijn langzamerhand murw door de telkens herhaalde en niet uitkomende
waarschuwingen. Anderen bleven daaraan een
beperkte waarde hechten. Dat kwam overigens overeen met wat Oster meestal bedoelde, nl., dat de paraatheidsdatum of de beslissingsdatum voor Fall Gelb voorlopig was verschoven tot een bepaald tijdstip, maar dat de definitieve beslissing zelve of het offensief dan inderdaad zou worden
ingezet pas enkele dagen tevoren zou worden getroffen.
Dat uiteindelijk bevel hoefde namelijk pas enkele dagen tevoren gegeven te worden. Aanvankelijk was de tijd die moest verlopen tussen het definitieve bevel en de aanval zelf ongeveer vijf dagen; vandaar dat
de ex-korporaal nog op 7 november kon beslissen de voor 12 november voorziene aanval uit te stellen. Hij had echter tot zijn ergernis gemerkt dat bij de
novemberalarm in Nederland en België uitgebreide tegenmaatregelen werden genomen. Hij gaf derhalve opdracht enerzijds alle paraatheidsbevelen strikt geheim te houden, anderzijds het noodzakelijke tijdsverloop tussen paraatheidsbevel en aanvalsbevel, alsmede tussen aanvalsbevel en aanval, tot
het minimum in te korten. Dientengevolge was de termijn tussen aanvalsbevel en aanval in mei 1940 uiteindelijk gereduceerd tot negen uren.
Het element van verrassing was daarmee van vijf dagen tot acht uren ingekort, en op de datum van 9 mei had
Hitler derhalve nog tot 21.30 's avonds het aanvalsbevel, gesteld op 5.35 op 10 mei, kunnen
herroepen.
Dit verschil tussen paraatheidsdatum en definitief aanvalsbevel is in Den Haag niet voldoende begrepen, en mogelijk heeft
Sas' eigen houding daartoe bijgedragen. Wetende dat men hem in Den Haag nauwelijks geloofde, begon hij de waarschuwingen van
Oster in zijn berichten aan Den Haag aan te dikken, uit vrees dat men ze anders helemaal in de wind zou slaan. Dit aandikken had in Den Haag echter juist de omgekeerde werking,
nl. dat men hem steeds minder ernstig ging nemen, en dat effect bleef doorwerken ook nadat zijn vijand, Generaal
Reijnders, in februari werd vervangen door generaal Winkelman, die meer waarde hechtte aan de
'relatie' van Sas.
Het
januari alarm.
Tot januari 1940 waren alle waarschuwingen van Nederlandse kant gekomen en
met name van Majoor Sas, soms bevestigd door andere waarschuwingen en dat deze waarschuwingen in Den Haag met skepsis werden opgevat. Maar ook de Militaire
attaché, van de Belgische ambassade, Kolonel Goethals, telkens door Sas ingelicht, gaf deze waarschuwingen weliswaar
consciëntieus door, maar meestal met uiterst voorzichtig en gereserveerd commentaar. In januari 1940 gebeurde er iets waardoor de rollen plotseling omgekeerd werden.
Op 10 januari 1940 verdwaalde een klein Duits militair vliegtuig van het type Messerschmidt 108 op weg van Munster naar Keulen in de mist en maakte een noodlanding in België te
Mechelen-aan-de-Maas, vlak bij de Nederlandse grens. De piloot en zijn passagier werden naar een nabijgelegen militaire post gebracht ter ondervraging. De passagier bleek te zijn Majoor Helmuth
Reinberger, verbindingsofficier van de
staf der parachutetroepen, die onvoorzichterwijs een aktetas bij zich had vol met geheime documenten, betrekking hebbende op de voorgenomen inval in Nederland en België, In de militaire post maakte hij van een onbewaakt ogenblik gebruik om de papieren uit zijn
aktetas te rukken en in de vulkachel te gooien, maar met even grote tegenwoordigheid van geest wist de Belgische
bewakingsofficier ze half verschroeid er weer uit te halen. De half verbrande documenten bleken een plan te bevatten voor een Duits offensief, lopende van de Moezel tot de Noordzee, inclusief een luchtlanding van een hele
Duitse divisie bij Namen, en een aanval van het 6de Duitse leger ter hoogte van
Maastricht, voorts een overzicht van de Belgische strijdkrachten in dat gebied, en een plan voor een bezetting van Nederland, met uitzondering van de vesting
Holland.
Documenten die een ieder hadden moeten overtuigen, zou men zo zeggen. Allerminst! In België veroorzaakten ze in een kleine kring van ingewijden inderdaad grote ongerustheid, nadat de
Gen.majoor van Overstraaten, de invloedrijke militaire adviseur van de Koning, tot de
conclusie was gekomen dat ze echt waren. De Franse en Nederlandse bevelhebbers daarentegen hechtten er weinig waarde aan. Generaal Gamelin zei in een Franse hoofdkwartierbespreking op 12 januari, dat hij aan hun echtheid twijfelde, en Generaal
Reijnders zei openhartig tegen de Belgische militaire attaché: 'Ik geloof er helemaal niets van. Morgen doe ik alsof er niets van dit alles
bestaat.'
Ook nu weer meenden de sceptici dat men met een geslepen Duitse krijgslist te maken had; het was immers ondenkbaar, dat een Duits
officier zo onvoorzichtig zou zijn, in strijd met alle voorschriften, met een tas vol geheime aanvalsplannen boven Belgisch
territoria te vliegen! De wortels van de houding dezer sceptici lagen echter dieper: velen, zoals Generaal
Reijnders, vonden het ondenkbaar dat de Duitsers ons land zouden aanvallen; de Duitsers hadden immers, net als in 1914, het grootste belang er bij via een neutraal Nederland hun handel met de buitenwereld zo veel mogelijk te handhaven.
Daaraan moet worden toegevoegd dat op dat ogenblik de Duitse troepen-dislocaties niet wezen op een directe aanval op Nederland, Op de stafkaart in de werkkamer van de Gezant was de situatie begin januari aldus: ten Noorden van Emmerik lag slechts de 1e cavalerie-divisie
en het Xde legerkorps. Tussen Kleef en de parallel van Düsseldorf lagen negen divisies, voornamelijk
reserve-formaties. Pas ten Zuiden daarvan werd de concentratie dichter, nl. 20 tot 30 divisies
tot aan Malmédy.
De Ministers van Kleffens en Dijxhoorn waren er minder gerust op dan de Generale
Staf, en
Berlijn ontving uit Den Haag de vraag of er iets bekend was over acute aanvalsplannen. Daar kon Sas vrijwel onmiddellijk op antwoorden: op Zaterdag 13 januari kreeg hij van
Oster bericht dat de ex-korporaal, woedend over het in handen van de vijand vallen van zijn
aanvalsplan, besloten had toe te slaan vóór zijn slachtoffers afweermaatregelen konden nemen, en daarom de aanval bevolen had voor de volgende dag, Zondagmorgen, bij het aanbreken van de dag. Zoals steeds gaf hij dit bericht door aan zijn Belgische collega, die het doorcijferde naar Brussel onder toevoeging dat hij persoonlijk het bericht niet voor betrouwbaar hield.
Minister Spaak vond de toestand echter ernstig genoeg om 's nachts om half
één de Franse ambassadeur te laten komen, hem in te lichten, en te vragen dat als de aanval mocht plaats vinden, Frankrijk en Engeland terstond de hulp zouden verlenen voorzien in de verklaring van
1937.
Nu het eerste alarm op zo'n overtuigende wijze uit België gekomen was en de relatie van Sas dit slechts bevestigde, kon zelfs Generaal
Reijnders zich niet permitteren het te negeren, zoals hij gewild had. Derhalve werd in de nacht van
zaterdag 13 op zondag 14 januari elke bewegingsvrijheid van de troepen stop gezet, en op Zondagmorgen werden alle nieuwe verloven verboden. Dit bericht, op het
lunch-uur per radio in Nederland bekendgemaakt, veroorzaakte vanzelfsprekend eenzelfde opwinding als destijds in november.
Zondag de 14de januari brak aan, een ijskoude, maar zeer nevelige winterdag, de wind was gedraaid, en toen om even vóór acht uur een waterige winterzon opging kon zijn zwakke schijnsel zelfs niet door de mist heen dringen tot op de besneeuwde Lage Landen
en er gebeurde niets.
Dus weer loos alarm!!
Wat was er werkelijk gebeurd? De Duitse meteorologische diensten hadden op
10 januari aan de Hitler mogelijke atmosferische storingen op 12 en 13 januari voorspeld, gevolgd door twaalf á dertien dagen koud en droog weer, korte, maar heldere dagen,
met goed zicht en keihard bevroren bodem, uitstekend voor het opereren van de vliegtuigen en
tanks. En dus besliste de dictator die dag, teneinde een iets langere voorbereidingsperiode te krijgen, dat de aanval niet zou plaats vinden op de 14de,
maar op woensdag de 17de, om zes minuten over half acht Nederlandse tijd, een kwartier vóór
zonsopgang. Aldus meldde de relatie van Sas op zondag, een bericht dat prompt
werd doorgeseind naar Den Haag.
Maar toen op de 17de januari de zon opging, gebeurde er wéér niets. Het weer, een van de weinige elementen in Duitsland die nog, niet
'gleichgeschaltet' waren, had hem weer eens parten gespeeld en op 13 januari had hij zich gedwongen gezien de aanval voor de zoveelste keer uit te stellen tot
waarschijnlijk 20 januari. Daarna begonnen de berichten binnen te komen over de afweermaatregelen in Nederland en België, die het duidelijk maakten dat men daar gealarmeerd en voorbereid was. Nog aarzelde
de dictator om zijn geliefde winter-aanvalsplan te laten vallen, waarmee hij immers
impliciet zou toegeven dat de generale staf gelijk gehad had, dat men geen offensief in najaar of winter moet beginnen.
Op 15 januari kwamen Hermann Goering, Generaal Keitel en Generaal Halder bij Generaal Jodl op
het O.K.W. om de weersvooruitzichten te bespreken, maar de chef van de meteorologische dienst kon geen goed weer beloven vóór Februari.
De ex-korporaal herhaalde een al in december verkondigde stelling, dat als men niet op minstens acht dagen mooi weer kon rekenen, het offensief tot de lente uitgesteld zou
moeten worden, en op 16 Januari trok hij eindelijk met tegenzin deze consequentie. Op 19 Januari
kon op gezag van Sas het sein worden gegeven dat het offensief was uitgesteld en geen nieuwe datum was voorzien.
De Lage Landen kregen nog een winter respijt.
De schertsoorlog
Na het
januari-alarm trad in Berlijn een periode van schijnbare rust in. Hoe schijnbaar die rust was, weten wij nu achteraf eerst
na de beide grote waarschuwingen en de tegenmaatregelen waartoe die hadden geleid, kwam
Hitler tot de conclusie dat, in afwijking van zijn vroegere
plannen, heel Nederland met één slag bezet moest worden, en op 15 januari gaf hij aan Goering bevel, plannen voor een luchtlanding in het hart van de vesting Holland uit te werken.
Maar dat is wetenschap-achteraf. In Berlijn leek het de rest van de winter rustiger, en zelfs gedateerde waarschuwingen van Majoor Sas' 'relatie' bleven achterwege. Hij was echter slechts van het toneel tussen de coulissen teruggetreden en bleef van daaruit
souffleren. Op 3 februari ontving Den Haag zijn volgende mededeling:
In diezelfde dagen kwam er een nieuw bericht van de informant van
Sas.
-
Het schijnt dat er nieuwe operatieplannen
bestudeerd worden en dat in
elk daarvan de gedachte om een verrassing op een bepaald punt van het
westfront te verwezenlijken volkomen is
opgegeven. Men streeft nu naar een aanvalsplan met twee zwaartepunten, één in de richting van Maastricht, en één gericht op de
scharnier van de Franse en Luxemburgse grens. Deze hoofdaanvallen zouden worden begeleid door offensieve acties langs het
hele front, in het Noorden verlengd tot de zee (de Eems-monding). De actie in het Noorden zou worden uitgevoerd door het
8ste of 18de leger onder bevel van Generaal von Kluge, gelijktijdig met een maritieme operatie vanuit Borkum naar Den Helder zuidelijk langs de Friese eilanden. 'Het gaat hier overigens slechts om
studieplannen, geen enkele beslissing is genomen of staat op het punt te worden genomen.
Oster heeft niet de indruk dat een dergelijke beslissing zal worden getroffen vóór begin
april.
Zijn volgende bericht van 21 maart;
-
Ik bezit geen enkel element om mijn mening met enige nauwkeurigheid op te baseren. De geheimhouding wordt steeds scherper bewaard. Ik heb het gevoel dat er binnen veertien dagen niets zal gebeuren, maar dat er binnen vier weken een offensief in het Westen zou kunnen worden ontketend.
Ik herhaal dat, te oordelen naar brokstukken van gesprekken, naar de houding van de
stafofficieren, en naar hun denkwijze, het moet gaan om een totale aanval op het hele front, met inbegrip van België en Nederland tot aan de Noordzee. Deze aanval zou worden uitgevoerd met hoofdstoten in de richting van Maastricht en van de scharnier tussen de Franse en Luxemburgse grens. Zij zou worden aangevuld door een marine-actie op de Nederlandse kust.
Wat Nederland betreft zou het niet slechts gaan om het terugdringen van de Nederlandse strijdkrachten, maar om hun vernietiging.
Ik geloof niet in een aanval op Frankrijk alleen, noch in een schending beperkt tot Luxemburgs
grondgebied.
De toon is voorzichtiger geworden; de kern is niet veranderd sinds het laatste bericht.
Operatie Weserübung
Begin April werd deze betrekkelijke rust wreed verstoord. En alweer was het
Hans Oster van wie het eerste alarm kwam.
Op 2 april gaf hij de volgende visie, die werd doorgeseind naar aan Den
Haag
-
Het is onjuist te menen dat er niets zal gebeuren aan het
Westelijke front. Ik ben diep overtuigd dat het spoedig zal losbarsten. Ik kan geen vaste datum aangeven, maar mijn persoonlijke
indruk is dat 15 april het begin zou kunnen zijn van een offensieve actie tegen Denemarken in de richting van Noorwegen, en drie of vier dagen later tegen België en Nederland. Ik herhaal
dat ik absoluut overtuigd ben van een offensief in het Westen.
Precieze aanvalsdata ontbraken ditmaal, maar de toon was nog klemmender geworden. Kennelijk wilde de geheime informant stelling nemen tegen de eerder gesignaleerde opvatting: er gebeurt in het Westen niets, het blijft een
Sitzkrieg. Verder moet hij toch vrij goed geïnformeerd zijn geweest, want diezelfde middag had
de Nazileider het groene licht gegeven voor de operatie 'Weserübung'.
Dit was voor het eerst dat men hoorden van een mogelijke aanval op Scandinavië.
De precisering liet niet lang op zich wachten. De volgende middag,
op 3 April, kreeg Sas van Oster de mededeling dat Denemarken en Noorwegen in de eerste helft van de komende week bezet
zouden worden. Onmiddellijk daarna zou het offensief op het Westfront worden
den ingezet. Oster had gezegd:
-
Je zult het misschien niet geloven, maar er staat een grootscheepse expeditie klaar om Denemarken en Noorwegen te bezetten. De troepen voor
Noorwegen zijn of worden al ingescheept in Swinemünde en Stettin. De bezetting vindt plaats op Dinsdag a.s. (9 April). Daarna volgt het offensief in het Westen. De operatie is een persoonlijk plan van de
dictator. Zij is zó geheim gehouden dat niemand, behalve de allerhoogste top het weet. Dat zijn in heel Duitsland op het ogenblik vijf mensen. Ik ben de zesde. Het is van het grootste belang dat Denemarken, Noorwegen en Engeland gewaarschuwd worden. Doe watje
kunt!
Sas deed wat hij kon. Gezien de ernst van de toestand had
gezant in Berlijn instructie gegeven dat geen enkel codetelegram zonder zijn paraaf mocht uitgaan, en dus kon Sas wegens momentele afwezigheid van de
gezant niet onmiddellijk een codetelegram uitsturen, maar hij had een codeafspraak lopen met zijn vriend op de generale Staf in Den Haag, de kapitein
Kruls: Sas zou telefonisch de dag van de aanval aankondigen alsof het ging om een
diner-afspraak, waarvan de datum een maand later dan de aanvalsdatum zou worden gesteld. En dus belde hij
Kruls op en stelde hem voor om op 9 mei samen in Nederland te gaan eten, daarmee aanduidende dat de aanval op 9 april te verwachten viel.
Nog dezelfde avond bevestigde het gezantschap deze inlichtingen in het volgende zeer geheime codetelegram:
-
Geloofwaardige bron meldt aan de militair attaché invasie zeker van Denemarken en Noorwegen begin volgende week, vermoedelijk Dinsdag. Groot gevaar voor aanval, hetzij tegelijk., hetzij korte tijd later, tegen Nederland, België en Frankrijk.
(get.) HAERSMA
Om half elf klonken over de radio de fanfares gereserveerd voor belangrijke aankondigingen, en daarna het volgende bericht:
-
Hier spreekt Rijkszender Berlijn.
Het Oberkommando der Wehrmacht maakt heden, 9 April 1940, bekend:
Om de in gang zijnde Engelse aanval op de neutraliteit van Denemarken en
Noorwegen te beantwoorden, heeft de Duitse weermacht de gewapende bescherming van deze staten overgenomen. Daartoe zijn hedenmorgen in beide landen sterke Duitse strijdkrachten van alle wapens binnengerukt, respectievelijk
geland.
Als een bliksemstraal flitste het bericht door de hele Kanselarij: Denemarken en Noorwegen
bezet, Sas en zijn informant hebben gelijk gehad!
Het succes van de operatie 'Weserübung' was in het begin overdonderend.
De Deense regering, tot spoed aangespoord door het geronk van dreigend overvliegende Duitse bommenwerpers,
capituleerde terstond om bloedvergieten te voorkomen. In Noorwegen werd de hoofdstad meteen de eerste ochtend bij verrassing bezet, evenals de havens van
Narvik, Trontheim, Bergen en Kristiansand.
Op de tweede dag van de Noorse operatie vatte Oster zijn visie op de consequenties voor Nederland als volgt samen:
Zoals zo vaak, was de voorzichtig als "persoonlijk
gevoelen" gekwalificeerde inlichting van Oster in oorsprong juist, maar door de feiten achterhaald. In een bespreking met Generaal Halder op 27 Maart had
Hitler nl. de 14de April genoemd als mogelijke aanvalsdatum voor
Fall Gelb. De definitieve beslissing zou echter, zoals Oster stelde, afhankelijk zijn van het verdere verloop van de operatie in Noorwegen.
De bezetting van dat land verliep, na de eerste successen in het Zuiden, aanzienlijk minder vlot dan door
de overvallers was voorzien. Koning Haakon en zijn kabinet trokken met een aantal troepen noordwaarts, waar de Engelsen bij
Trontheim landden en zich ruim twee weken staande hielden. Bij Narvik werden de Duitse
marine-eskaders in twee zeeslagen vernietigd door de Royal Navy en de stad door de Engelsen genomen.
In de derde week van April was de stemming in Berlijn t.a.v. de Noorse expeditie dan ook volledig omgeslagen: in plaats van een verbluffend succes werd het thans een twijfelachtige situatie geacht. Geen wonder dat
Oster op de zesde dag van de operaties aan Sas meedeelde:
De tegenslagen in Noorwegen hadden de plannen om onmiddellijk tot het offensief in het Westen over te gaan vertraagd. Dit had ons land nog een gelegenheid kunnen en moeten geven om zich met een uiterste inspanning in maximale staat van verdediging te brengen. Want het was nu boven elke twijfel bewezen dat de inlichtingen van Sas' relatie juist waren geweest en dat deze de diepste geheimen van de Duitse oorlogvoering aan Sas had doorgegeven.
Wel werden op 9 April de verloven ingetrokken, maar anderzijds berichtte de Belgische Militair attaché in Den Haag op 4
April aan zijn regering dat GS III het bericht van Sas 'niet zeer ernstig opnam'. Ook Kolonel Goethals voegde bij het doorgeven van de waarschuwingen van Sas er aan toe, dat deze stamden 'van dezelfde zegsman die reeds meermalen met even grote zekerheid voorspellingen had gedaan die niet waren uitgekomen'.
Er is geen enkele aanwijzing dat men na de zo verbluffend juist gebleken waarschuwing over de operatie
'Weserübung" meer waarde is
gaan hechten aan de inlichtingen van Sas. Integendeel: toen Sas berichtte dat het offensief op het Westfront een maand was uitgesteld wegens het slechte weer en de ongunstige waterstand, terwijl weer en waterstand in feite gunstig leken, sprak men op GS
III openlijk uit dat Sas het slachtoffer was van de zenuwenoorlog.
Ook aan Sas' voldoening dat op 9 April de verloven waren ingetrokken, kwam al spoedig een einde doordat hij twee nieuwe klappen op het hoofd kreeg.
De eerste was een brief van de opperbevelhebber, waarin deze Sas verweet zich in zijn telefoongesprek met Kruls niet te hebben gehouden aan de afgesproken code, waardoor in Nederland 'maatregelen waren getroffen en voorzieningen genomen, welke anders achterwege hadden kunnen blijven', aldus de Opperbevelhebber.
Zoals boven vermeld, had Sas inderdaad in zijn telefonische boodschap geïndiceerd dat 'de aanval' op 9 April zou plaats vinden, doch had daarin uiteraard niet kunnen uitleggen dat een aanval op Denemarken en Noorwegen aan die op het Westen zou voorafgaan. Dit werd hem nu voor de voeten geworpen, op een ogenblik dat Sas in de opinie van zijn
Berlijnse collega's (en van hemzelf) met zijn juist gebleken waarschuwing een
'einzigartige Leistung' had geleverd.
De tweede klap kwam van Buitenlandse Zaken. Er bevonden zich in Duitsland enkele
K.N.I.L. officieren op een dienstbezoek, en de vraag kwam bij Sas op of hij niet verplicht was deze Nederlands-Indische officieren op de hoogte te brengen van het dreigende gevaar dat zij, ingeval van een Duitse aanval op Nederland, in Duitsland vast zouden komen te zitten op een ogenblik dat ons land hen het dringendst nodig zou hebben. Na langdurig intern overleg was de unanieme mening op het
gezantschap dat het beter was het risico te lopen van een te vroege of misschien overbodige waarschuwing, liever dan het risico van het verlies van een paar waardevolle officieren op het kritieke ogenblik. De heren werden derhalve op hun rondreis ingelicht omtrent het dreigende
gevaar, en keerden snel naar Nederland terug.
Dit was voor de Minister van Buitenlandse Zaken aanleiding tot een brief waarin hij de Militaire
attaché verweet, de Nederlands-Indische officieren ontijdig en onnodig te hebben gealarmeerd.
Een ander verhaal uit den Haag bevestigde het gezantschap, hoe weinig men op Buitenlandse Zaken in
het algemeen vertrouwen stelde in de waarschuwingen van het gezantschap. In het voorjaar werd er een nieuwe
1ste gezantschapssecretaris naar Berlijn gestuurd in de persoon van Mr. A.F.van Troostenburg de
Bruyn. Vóór deze naar Berlijn vertrok, werd hem op het Departement op het hart gedrukt zich vooral niet te veel te laten
beïnvloeden door de uiterst sombere stemming op het gezantschap. 'Denkt U er om: het pessimisme druipt er van de
muren!' waren de gevleugelde woorden die ons alras gerapporteerd werden en die met de snelheid van
elektriciteit door het gezantschap rondgingen.
Dit alles was natuurlijk niet bevorderlijk voor de stemming op het
gezantschap in Berlijn, waar wij nu allen overtuigd waren dat Nederland binnenkort aan de beurt zou komen. Die overtuiging werd versterkt door een blik op de stafkaart bij de
gezant: er waren aan de Nederlands-Belgische grens 10 divisies bijgekomen, namelijk 5 tussen Wezel en Aken, en 5 tussen Aken en
Trier. In totaal lagen er nu langs de Belgische grens alleen al minstens 68.
Nederland kreeg nog respijt tot begin Mei.
Zó zeker was Sas dat de aanval op ons land nu spoedig zou komen, dat hij na overleg met zijn relatie besloot zijn vrouw en zoon vooraf naar een veilig oord te zenden, vanwaar zij t.z.t. naar Frankrijk of Engeland door zouden kunnen reizen. Op 11 April reden zij naar Zwitserland met Sas' dienstauto, die anders verloren zou gaan.
Diezelfde dag gaf Sas aan de gezant nog het volgende bericht van zijn relatie te
vercijferen:
-
Men meent vanavond op het O.K.W. dat de toestand in het Noorden niet duidelijk is
en zal leiden tot een hergroepering, speciaal van de luchtstrijdkrachten. Dit brengt
met zich een uitstel van het offensief in het Westen, dat echter niet is
opgegeven.
Op 24 April werd Sas opnieuw benaderd door Oster. Zijn mededelingen op die dag luidden:
Zoals wel meer, is deze inlichting van Oster later niet volledig juist gebleken, In zoverre dat in de bewuste brief van
dictator aan de schurk in Italië niet gesproken werd over een offensief in het Westen, en dat op dat ogenblik, toen de situatie in Noorwegen nog
kritiek was, nog geen beslissing was gevallen voor een offensief in de volgende week, lopende van 29
april tot 5 mei. Maar wat de kern van de zaak betreft was hij weer bijzonder dicht bij de waarheid: In Noorwegen keerden de krijgskansen juist die dagen ten gunste van de Duitsers, en op 27
april schreef Generaal Jodl in zijn dagboek:
'De dictator is van plan tussen 1 en 7 mei met Fall Gelb te beginnen. Het laatste bedrijf van het treurspel stond te beginnen.
*
De
Slotakte
De eerste dag
Het laatste bedrijf van het drama begon op vrijdag 3 mei 1940. Ook dit keer werd het ingeluid door een alarm van onze ongeluksbode, Sas' relatie, die hem die middag meedeelde:
Hij adviseerde Sas echter het bericht nog niet direct aan den Haag door te geven, waar men het toch niet zou geloven, en het alleen nieuwe irritatie zou verwekken;
het was verstandiger even te wachten om te zien wat er verder ging gebeuren. Sas volgde die raad op, maar gaf het bericht
overeenkomstig zijn gewoonte wel door aan zijn vriend Goethals, die het naar Brussel seinde, met de gebruikelijke grote reserves.
De tweede dag
Ook ditmaal hoefde men niet lang te wachten. De volgende dag, zaterdag 4 mei omstreeks twee uur 's middags, kwam er een verontrust en
zeer geheim code-telegram van Buitenlandse
Zaken in Berlijn binnen:
-
Behoudens tussenkomst van derde mogendheden of onvoorziene omstandigheden offensief te verwachten, omvattende behalve
Frankrijk ook België en Nederland, en wellicht ook Zwitserland. Is de Militair
attaché hierover iets bekend?
De waarschuwing was, naar later is gebleken, afkomstig van het Vaticaan, en vervat in een telegram van 3 mei van Kardinaal Maglione aan de Nuntius in Brussel en aan de Internuntius in den Haag. Paus Pius XII had het bericht ontvangen van
Dr.
Jose Müller, agent van de verzetsgroep van Admiraal Canaris bij het Vaticaan. Later is
ook gebleken dat Z.H. eveneens de moed heeft gehad op 6 mei ook Engeland en Frankrijk te waarschuwen. Op die dag seinde de Britse Gezant bij het
Vaticaan aan zijn regering:
-
The Vatican expects a German offensive in the West to begin this week. But they have had similair expectations
before, so
I do not attach particular faith to their present prediction. They say that it may include not only the Maginot Line and Holland and
Belgium, but even Switzerland.
In antwoord op de vraag van den Haag seinde Berlijn terug dat de
mededeling volkomen bevestigd werd door een waarschuwing juist de vorige dag ontvangen door de Militair
attaché, dat met de mogelijkheid van een aanval midden volgende week te rekenen viel.
De derde dag
Zondag 5 mei bracht een paar verdere bevestigingen,
eigenlijk alleen indirecte aanwijzingen, maar daarvan moet men het in zulke omstandigheden soms hebben.
Majoor Sas werd in zijn hotel opgebeld door de Griekse Militair Attaché Constantinides in verband met Duitse persberichten over spanning in de Middellandse Zee. De verontruste Griek had aan al zijn collega's gevraagd, of ze daar iets van wisten. De Japanse
attaché had gezegd, dat hij alleen gehoord had dat het over enkele dagen aan het Westfront zou losbarsten
('Dass es in wenigen Tagen im Westen losgeht').
De Griek voegde er een pikant detail aan toe: een Griekse vrouw, die een verhouding had met een majoor van de Grüne
Polizei, had verteld dat de Majoor een 'Stellbeféhl' had ontvangen om zich op 12 mei 1940 in Utrecht te melden bij het hoofdkwartier van de Grüne Polizei in die stad. Voor buitenstaanders ogenschijnlijk een onbetekenend detail, waaraan niet te veel waarde gehecht hoefde te worden. Maar ook op dit punt
had Berlijn de les geleerd: precies eenzelfde aanwijzing had zich immers voorgedaan enkele dagen vóór de inval in Polen.
De vierde dag
Op maandag 6 mei werden op het
gezantschap verschillende berichten ontvangen die de eerdere aanwijzingen bevestigden. Ook de militaire indicaties, aangegeven op de kaart in de werkkamer van
Sas, waren verre van geruststellend. Zij toonden de volgende dislocatie van de Duitse troepen langs de Nederlandse en Belgische grens:
-
van de Noordzee tot Emmerik 10 divisies
-
van Kleef tot Roermond 9 divisies
-
van Roermond tot Malmédy 28 á 29 divisies
-
van Malmédy tot de Moezel 36 á 37 divisies.
Dat betekende een concentratie van ongeveer 73 Duitse divisies op het vermoedelijke front van Kleef tot
Moezel!
De Belgische ambassade had daarentegen een aanwijzing gekregen, dat het nog niet zover was: de Reichsregierung had nog niet het ultimatum klaar dat zij tevoren aan de slachtoffers wilde stellen.
Die avond kreeg Sas van Oster de mededeling dat de aanval bepaald was op woensdagochtend 8 mei bij het aanbreken van de dag. De troepen waren in de uitgangsstellingen gebracht, van waaruit ze binnen twaalf uren na het definitieve bevel de aanval zouden kunnen openen. Die zou waarschijnlijk voorafgegaan worden door de overhandiging van een ultimatum op zeer korte termijn in de betrokken hoofdsteden.
De Berlijnse ambassade vercijferde dit in een codebericht naar Den Haag. Als steeds wilde Sas onmiddellijk zijn Belgische collega inlichten, maar aangezien hij bereikbaar wilde blijven voor eventuele nadere berichten van
Oster, besloot de Sas dat de gezant de Beus het bericht zou gaan overbrengen aan de Belgische Raad, Vicomte de
Berryer.
De gezant, J.G de Beus belde deze op en vroeg of
hij hem onmiddellijk kon spreken voor een dringende kwestie.
Berryer hoorde in pyjama en kamerjas over een whisky zijn verhaal aan, betoonde zich niet overmatig onder de indruk, maar vond het toch beter, de Belgische militair attaché er bij te roepen, die kort daarna verscheen.
De beide heren verheelden niet hun skepsis omtrent de betrouwbaarheid van de mededelingen van Sas' relatie, wiens identiteit en positie zij evenmin kenden als iemand anders.
'Ach, weet u', zei Berryer tot de Beus, 'hoe vaak heeft deze man nu al gezegd: 'Ich bin felsenfest
überzeugt' (en hij dreunde de woorden op zijn Duits). 'dass der Angriff jetzt stattfinden
wird!' En tot nu toe zijn zijn waarschuwingen nooit uitgekomen'.
Berryer, ondersteund door Goethals, zette rustig zijn beweegredenen uiteen. Zijn redenatie, die van een zeer voorzichtig diplomaat, kwam op het volgende neer.
-
Kijk, aldus Berryer, als wij nu dit bericht uitzenden, kun je op je vingers natellen wat er gebeurt. Er wordt vannacht in Brussel een speciale kabinetszitting bijeengeroepen. Dat blijft nooit geheim, dus staat het morgen in alle kranten. Bovendien worden dan de militaire verloven misschien weer ingetrokken. Wat een emotie, wat een opwinding zal dat geven! En als het bericht dan wéér niet uitkomt? Dan staan wij in ons hemd! Nee, dan is het veel verstandiger het bericht morgenochtend vroeg te zenden, dan kan het
discreet behandeld worden, zonder onnodige onrust te wekken.
De vijfde dag
Dinsdag 7 mei, de dag vóór de aangekondigde aanval, gingen
het gezantschap in Berlijn in gespannen afwachting in. En de nieuwe ontwikkelingen op die dag waren bepaald niet geschikt om
hen gerust te stellen.
Omstreeks tien uur die ochtend ontving het gezantschap een telefonische aanvraag van het Auswärtige Amt voor onmiddellijke diplomatieke visa voor vier hoge Duitse autoriteiten, die onmiddellijk dringend naar Nederland moesten. Onder hen bevond zich Fritz
Todt, de vertrouwde bouwmeester van Hitler, en bouwer van veel van Duitslands autobanen, Richard von
KühIrnann, één van de auteurs van de beruchte, in 1918 aan Rusland gedicteerde Vrede van
Brest-Litowsk, en een zekere Heer Kiewitz, 'persönlicher Gesandte der Reichskanzlei'. De aanvraag had grote haast, zo
maakte Herr Hofrat Reinike in zijn telefonische boodschap duidelijk. Uit het gesprek bleek dat de Heren zouden vliegen - in die
oorlogsomstandigheden hoogst ongewoon.
Na enige tijd gaf de
gezant de Beus het Duitse verzoek telefonisch door naar Buitenlandse Zaken, waar
hij van Roijen aan de lijn kreeg, en voegde er aan toe dat hij gedurende de middagpauze dienst zou blijven doen, zodat hij
hem ten allen tijde kon bereiken. Ook liet hij niet na in herinnering te brengen hoe lastig de
Duitsers de laatste tijd tegenover onze visumaanvragen geweest waren.
Binnen de twee uren reageerde het Departement, snel, hoffelijk, en hoogst effectief.
De Beus kon, zo zei van Roijen, aan het 'Auswärtige Amt' laten weten dat de hoge afgezanten in Nederland gaarne zouden worden ontvangen. Hun werd echter dringend verzocht niet per vliegtuig te komen, aangezien wegens de oorlogstoestand alle vreemde vliegtuigen boven Nederlands gebied kans liepen omlaag geschoten te worden. Gezien de hoge rang en positie van de betrokken afgezanten wilde de Nederlandse Regering graag de maximale waarborgen voor hun veiligheid treffen, en verzocht werd derhalve van te voren te worden ingelicht waar en met welke trein zij zouden aankomen.
Toen
de Beus de boodschap doorgaf aan Hofrat Reimke riep die ontsteld uit: 'Aber das ist sehr
einschneidend!'
Inderdaad, want nu zou de delegatie onmogelijk woensdag vóór het aanbreken van de dag in den Haag kunnen zijn.
Dat paste aardig bij een bericht dat Sas diezelfde avond van Oster kreeg, namelijk dat de aanval vermoedelijk een dag
zou worden uitgesteld, maar zeker vóór het einde van de week te verwachten viel.
Oster adviseerde voorts te letten op de aankomst van een zekere Gesandter Kiewitz, die wellicht een persoonlijke boodschap voor Hare Majesteit zou overbrengen, en daarmee de voorbode van de aanval zou kunnen zijn. Dit werd door
het gezantschap op dinsdagavond nog naar den Haag gecodeerd.
In den Haag sliep men die nacht bepaald niet zo goed; men was daar nu wel danig ontdaan over de opeenvolging van drie omineuze berichten binnen twaalf uren: de nachtelijke waarschuwing van Sas'
relatie. De verloven waren ingetrokken, nieuwe lichtingen onder de wapens geroepen,
voorbereidingen getroffen, die de nodige opwinding in het land veroorzaakten.
De zesde dag
Woensdag 8 mei brak aan, grijs en somber - maar weer gebeurde er niets. Dus wéér vals alarm?
Uit nader gepubliceerde gegevens is komen vast te staan dat Hitler inderdaad het voornemen heeft gehad het offensief op 8 mei te ontketenen, en dat vroeg die ochtend afgezanten het ultimatum hadden moeten overhandigen in den Haag, Brussel en Luxemburg, in de hoop daarmee
weerstand van deze landen te voorkomen. In den Haag moest dit gebeuren door de Heer Werner
Kiewitz. Deze Majoor Kiewitz, voordien een onbekende figuur, was speciaal door
de dictator voor deze zending uitgekozen.
Doordat de groep-Kiewitz dinsdag niet naar Nederland kon vliegen, was dit diplomatieke voorspel al bij voorbaat misgelopen.
Teneinde uitlekken van het plan te voorkomen heeft de dictator daarop een van die drastische maatregelen getroffen waartoe slechts een totalitair regime in staat is: de boodschappers werden opgesloten in de Rijkskanselarij in afwachting van een beslissing of hun missie nog zou doorgaan.
Zoals bekend, is dit wat Nederland betreft niet gebeurd. Dat deze mislukking van de diplomatieke inleiding heeft bijgedragen tot uitstel van het offensief is niet uitgesloten, maar zeker is het niet de hoofdreden geweest. Die lag in de opnieuw ongunstige
weervoorspelling die op 7 mei om 12 uur aan de misdadiger werd voorgelegd. Met grote tegenzin gaf deze daarop aan Generaal Keitel opdracht het aanvalsbevel voor 8 mei op te schorten, onder toevoeging dat hij op die dag (8 mei) om 12 uur een nadere beslissing zou nemen.
Als Oster dit bericht 's avonds aan Sas meedeelt. geeft hij als redenen op;
-
Sommige onbekende, waarschijnlijk diplomatieke redenen, ... de krachtige houding van Nederland en België, en het uitstel van het vertrek van de diplomatieke missie naar den Haag.'
De 8ste mei zijn de weerberichten nog steeds niet gunstig.
De misdadiger, wil niet langer wachten en op de 9de aanvallen, maar Goering insisteert dat de Luftwaffe absoluut zeker moet zijn van klaar zicht, juist in de eerste dagen. Woedend geeft
de ex-korporaal opnieuw toe om de aanval nog uit te stellen tot 10 mei 'aber keinen Tag
länger'- en Kiewitz wordt nog een dag vastgehouden.
De Duitse pers ging die achtste mei voort Engelse en Amerikaanse berichten omtrent een komende Duitse aanval op ons land aan de kaak te stellen. Dat waren natuurlijk allemaal leugens, bedoeld als dekmantel voor een komende Engelse landing in Nederland, aldus de Duitse kranten.
Majoor Sas vond in deze berichten een geschikte aanleiding om een eerder ontvangen instructie van zijn opperbevelhebber uit te voeren. Hij bracht een officieel bezoek aan de leider van de
'Attaché-Gruppe des Oberkommandos der Wehrmacht' en zette uiteen, dat wij geen enkele reden hadden een Engelse landing te verwachten, maar dat ten overvloede alle maatregelen genomen waren om zo nodig een dergelijke aanval gewapenderhand af te slaan. Hij voegde er met puntige nadruk aan toe:
De boodschap liet aan duidelijkheid niets te wensen over. De Duitse officier antwoordde beleefd dat hij niet zou nalaten de boodschap aan de bevoegde autoriteiten over te brengen ...
De zevende dag
Donderdag 9 mei. De ochtend verliep in volmaakte rust, zonder nieuwe ontwikkelingen. Het was een onwezenlijke
anticlimax na de spanning van de afgelopen dagen, waardoor er
op het gezantschap opnieuw onzekerheid begon te ontstaan of het offensief nu werkelijk zou losbranden ' Maar in het begin van de middag kreeg Sas van zijn relatie het bericht, dat
onmiddellijk werd doorgeseind;
Het bericht won aan waarschijnlijkheid door het duidelijk beterende weer. Bovendien waren de politieke weersomstandigheden in het westen uiterst gunstig voor een Duitse aanval: in Frankrijk was het kabinet-Reynaud demissionair over de positie van generaal
Gamelin, en in Engeland stond Chamberlain op het punt de ontslagname van zijn kabinet aan te bieden.
Er is geen bewijs dat Hitler zich door deze politiek gunstige constellatie heeft laten
beïnvloeden (hij lette vooral op de weervoorspelling). Maar in ieder geval is, zoals maar al te vaak, de
politieke verwarring bij de democratieën een grote steun voor de dictator geweest.
De laatste avond
Uit de mededeling van Sas 'relatie'
was nu wel duidelijk, dat de aanvalsbevelen nog tot circa negen uur 's avonds herroepen konden worden. Majoor Sas lichtte als steeds zijn Belgische collega in en verzocht deze 's avonds om 10 uur op het Nederlandse
gezantschap te komen. Verder maakte hij een afspraak met Oster om hem 's avonds om 7 uur te treffen.
Diens mededelingen lieten weinig hoop meer over: de bevelen waren inderdaad gegeven, en
de dictator was al naar het westfront afgereisd 'om zich persoonlijk aan het hoofd van zijn troepen te stellen'. Er was echter altijd nog een mogelijkheid dat de bevelen herroepen zouden worden, zoals bij de vorige
waarschuwingen, uiterlijk tot half tien 's avonds. Waren er dan geen tegenbevelen gegeven, dan, aldus
Oster, 'ist es endgültig aus'.
In afwachting van dat uur gingen Sas en zijn vriend op deze laatste avond samen in de stad eten,
niet zeer voorzichtig, maar dat waren zij van nature geen van beiden. Tijdens hun sombere laatste gemeenschappelijke maal stelden zij overigens met
voldoening vast, dat er tot nu toe geen enkele verdenking op hen was gevallen.
Tegen half tien 's avonds begeleidde Majoor Sas zijn vriend naar het Oberkommando der
Wehrmacht in de Bendlerstraße. Terwijl de Duitse officier onder de
hoge pilaren van het sombere, grijze gebouw verdween, bleef Sas buiten op de
Tirpitzoever in de duisternis in de taxi wachten. Twintig minuten duurde het. Het was voor hem, zoals hij mij later zei,
alsof hij 20 minuten wachtte op het doodvonnis over Nederland. Voor hemzelf stond de uitslag vast, maar een veroordeelde hoopt toch altijd tot het laatste ogenblik nog op een wonder. of althans op een uitstel van executie.
Dit keer werd de executie niet meer uitgesteld. Toen de Oster naar buiten kwam, greep hij Sas bij de
arm en zei met moeilijk bedwongen emotie:
Er volgde een geëmotioneerd afscheid tussen de twee kameraden, die maandenlang alles op het spel gezet hadden om te
trachten het offensief in het westen en de overval op Nederland te voorkomen.
Tevergeefs, nu ging het lang voorspelde noodlot zich voltrekken, aan Nederland, aan België, aan Frankrijk.
Het enige wat de twee vrienden overbleef, was plechtig te beloven elkaar weer te zien na de oorlog,
wie weet, misschien nog diezelfde zomer, als verwachtingen van de nazi-leiding uitkwamen.
Daarna reed Sas in koortsachtige haast weg langs de
Tirpitzoever naar de
kanselarij in de Rauchstrasse, waar hij wist dat de Belgische Militaire attaché op hem zou zitten te wachten. Er viel geen minuut meer te verliezen.
Men
wist op het gezantschap immers van de aanvallen op Polen en Denemarken en
Noorwegen, dat op een gegeven ogenblik de telegraaf- en telefoonverbindingen van het gezantschap
met het aan te vallen land zouden worden afgesneden. Wilde men nog tijdig het laatste alarm doorgeven, dan
moest men de Duitsers vóór zijn. Sas had dit alles van te voren overdacht, en ook berekend dat het vercijferen van een codetelegram te lang zou duren. Op het
gezantschap aangekomen, greep hij daarom de telefoon en vroeg het Ministerie van Oorlog aan. Twintig minuten
duurde het, voor het gesprek doorkwam, 20 minuten, waarin de verbinding op elk ogenblik verbroken had kunnen worden.
Om 22.35 uur Berlijnse tijd kwam in Den Haag de Marine-adjudant, de Luitenant-ter-Zee
1ste klasse Post Uiterweer aan de lijn. Zonder verder een overbodig woord te verliezen riep Sas:
-
Post, je kent mijn stem, ik ben Sas in Berlijn. Ik heb nog maar
één ding te zeggen: morgenvroeg, bij het aanbreken van de dag! Hou je
taai!
Post Uiterweer herhaalde de boodschap, en voegde daaraan toe:
"Dus brief 210 ontvangen." Waarop Sas bevestigde; "Ja brief
210 ontvangen".
Dit betekende volgens een eerder gemaakte code-afspraak; de invasie (200)
vindt op de 10e plaats.
In het gezantschap was bijna de hele diplomatieke staf, inclusief de Gezant zelf, verzameld. Er werd weinig gesproken.
'Staat het vast?' werd er aan Sas gevraagd. 'Onherroepelijk' zei Sas. 'Kijk, kun je dit zo vlug mogelijk
vercijferen?"
En daar, in het handschrift van Sas, stond het doodvonnis voor ons land:
In die woorden 'volgens hem' schuilden nog steeds de laatste resten van twijfel en reserve.
Het telegram werd zo vlug mogelijk vercijferd, dat daarna telefonisch werd doorgegeven, de snelste methode zolang de telefoon nog werkte.
*
Philips