TERUG

L. D. AEIJELTS, 

Bron : Mavors 1941.

 

Vaandrig lIe Depot Infanterie.

ERVARINGEN VAN EEN NIET-STRIJDEND DETACHEMENT VAN HET 10e DEPOTBATALJON TE LEIDEN

 

Niet zoozeer om den lezers iets te vertellen van allerlei gebeurlijkheden in de vijf oorlogsdagen, waarover reeds vele goede résumé's in Mavors zijn verschenen, als wel om den lezers nu eens een indruk te geven van de prestaties van ongeoefende soldaten, volgt hier een korte beschrijving van het een en ander, wat wij in die dagen hebben moeten doen en hebben ondervonden.

De in Leiden gelegerde 10e en 22e Depotbataljons (resp. onder commando van den Majoor F. A. J, Alofs en den Reserve Majoor H. Mulder), waarbij zich eenige dagen voor den oorlog het 15e Depotbataljon onder commando van den Majoor A. van Weenen uit Breda heeft gevoegd, tezamen het IIe Depot vormend onder commando van den Reserve-Luitenant-Kolonel H. Sieperda, bestonden vrijwel geheel uit recruten. Het eene gedeelte was opgekomen 5 Februari 1940 en werd in de oorlogsdagen practisch als volwaardig beschouwd, en derhalve terstond naar het Haagsche Schouw (H.S.), het vliegveld Ockenburg en andere plaatsen gezonden. (Het Haagsche Schouw is eigenlijk een café op het kruispunt van den verkeersweg 's-Gravenhage - Amsterdam en zijn aftakking naar Leiden, De naam wordt algemeen voor de onmiddellijke omgeving gebruikt.) Deze troepen hebben aan de gevechten aldaar deelgenomen en verschillende van hen zijn gesneuveld, Het andere gedeelte bestond uit degenen, die 1 April 1940 waren opgekomen en slechts de allereerste beginselen van hun opleiding gehad hadden. De meesten van hen hadden nog nooit met scherp geschoten (met mijn sectie was ik 11 Donderdag 9 Mei voor de eerste maal in Katwijk gaan schieten)

Mijn compagnie (3-10 Dep.Bat.) was een specialisten-compagnie, opgekomen 1 April 1940, en bestond uit mitraillisten, verbindingsmanschappen en mortieristen. Van de laatsten was de Reserve-Eerste-Luitenant F. J, ter Woort sectie-commandant (S.C.) en ikzelf waarnemend S.C, Twee sergeanten van de S.R.O.I. brachten mij, alvorens naar een cursus in Waalsdorp te gaan, zooveel mogelijk van het wapen op de hoogte. Mijn oorspronkelijk wapen was het p.a.g.

Op 9 Mei omstreeks 22.00 liep ik even op het bataljonsbureau aan, waar ik den officier van bataljonspiket trof, Deze vertelde mij, dat dien avond een compagnie van het 10e Dep,bat. het veld was ingestuurd, Ik meende daaruit te mogen opmaken, dat de toestand dus wel iets te wenschen overliet. De vorige malen, waarop de verloven waren ingetrokken, had men dergelijke maatregelen immers niet zoo ver doorgevoerd.

In den vroegen ochtend van 10 Mei te 4.15 werd ik gewekt door den heer des huizes met de mededeeling, dat er oorlog was. Inderdaad zag ik terstond, van mijn raam uit, tientallen vliegtuigen boven Leiden vliegen en richting H.S. groote massa's parachutisten neerlaten. 4.30 arriveerde ik op de compagnie, waar ik van de officieren en vaandrigs als eerste aankwam. Enkele oudere en dus geoefende soldaten liet ik om het gebouw posten om eventueele parachutisten onder vuur te kunnen nemen, 4.50 kwam de compagnies-commandant (C.C.), de Eerste-Luitenant J. G. de Bruin, op de compagnie. De C.C. stuurde terstond den cantine-beheerder, een korporaal van een tien jaren oudere lichting, met den zwaren mitrailleur op het dak van ons gebouw, als eenige van de aanwezige onderofficieren (O.O.), korporaals en minderen, die dit wapen kon bedienen. Het vuur op de groote transporttoestellen was snel geopend.

Eerst te 4.55 kwam per telefoon het bericht "algemeen alarm". Hoe is het mogelijk, dat ongeveer twee uren, nadat de vijand de grens had overschreden, alarm werd gegeven, terwijl bovendien bij Valkenburg en het H. S. de parachutisten en de transporttoestellen met landingstroepen reeds grootendeels gedaald waren!

Ondertusschen was de geheele compagnie aangetreden en waren wij op verscheidene punten in de nabijheid gaan posten. Ik deelde den soldaten uitdrukkelijk mede eerst op mijn comrnando te vuren en gaf hen verder nog eenige korte aanwijzingen. In groepjes openden wij het vuur op de toestellen, waarvan sommige op een hoogte van 100 m vlogen echter zonder resultaat, hetgeen ook niet zoozeer te verwonderen is, daar de soldaten, zooals ik zooeven reeds heb meegedeeld, pas eenmaal geschoten hadden, en dus zeker niet geoefend waren in het schieten op vliegtuigen. Dit vereischt een grondige oefening. Deze compagnie is de volgende dagen dan ook te Leiden gebleven. Ondertusschen had de C.C. een dienstrooster gemaakt, en kon ik te 10.30 mij voor eenige uren naar mijn kwartier begeven.

Te 11.00 werd ik opgebeld door den adjudant van het 10e Dep,bat., den Reserve-Eerste-Luitenant A. W. F. Versteeg, om den officier van de wacht aan de gas- en lichtfabrieken te gaan aflossen. Bij mijn aankomst trof ik daar den Vaandrig Ferguson, die toen naar het H. S. is gegaan. Ik kreeg aldaar de wacht, bestaande uit één sergeant en 36 manschappen, allen van 6-10 Dep,bat. en ben daar ter plaatse tot 19.00 gebleven, zonder dat er iets gebeurde. Mij werd toen door den adjudant van het bataljon telefonisch opgedragen met deze manschappen naar hun kwartier te gaan (een schoolgebouw in de Medusastraat bij de Lage Rijndijk) en ik kreeg aldaar het commando over het restant van 6-10 Dep.bat., in totaal een 45 á 50 man: eenige 0.0., korporaals en soldaten, van wie 11 voor de kaderopleiding bestemd waren en binnen eenige dagen korporaal zouden worden. De overigen waren 1 April opgekomen. Het andere meer geoefende gedeelte van 6-10 Dep,bat., was onder bevel van zijn C.C" den Reserve-Kapitein A, J. C. Roeleveldt, naar het H. S. gegaan en heeft aan de gevechten aldaar deelgenomen.

Wij hadden de beschikking over geweren, karabijnen en eenige pistolen. Een lichte mitrailleur was bij deze compagnie niet aanwezig, wij konden er geen ontvangen. Eerst Maandagnacht deelde de wnd. bataljons-commandant, de Reserve-Kapitein Kruijtzer (de B.C. zelf was bij het H.S.) mij mede, dat hij mij twee soldaten met een lichten mitrailleur zou zenden. De twee soldaten kwamen inderdaad, maar zonder mitrailleur. Deze was na een gevecht in de duinen bij Katwijk niet meer te gebruiken.

M.i, is het geheel verkeerd iemand den eersten dag van den oorlog het commando over vreemde manschappen te geven. Beide partijen moeten eerst eens de kat uit den boom kijken en den hiervoor benoodigden tijd kan men in dergelijke dagen beter gebruiken. Maar ik geloof aan den anderen kant, dat er in de gegeven omstandigheden geen andere oplossing was.

Daar wij aan de grens van Leiden lagen, moest ik op vele plaatsen posten uitzetten en 's nachts zelfs dubbelposten op enkele punten. Bovendien liet ik een patrouille loopen, zoodat gemiddeld steeds een 14 á 16 man in actie waren,

Vrijdagavond te 21.00 kreeg ik opdracht van den wnd. B.C. ons gebouw in staat van verdediging te brengen. Ik heb toen het kruispunt van de twee straten voor onze school laten opbreken en staande schuttersputten laten aanbrengen om zoodoende verdwaalde parachutisten althans eenigermate onder vuur te kunnen nemen, alsook in verband met het feit, dat wij herhaaldelijk gewaarschuwd werden voor gevaarlijke personenauto's, die Leiden's straten doorkruisten. Zoodoende werkten wij den geheelen nacht door en niemand gunde zich een oogenblik rust.

Gedurende de vijf oorlogsdagen heeft geen van mijn soldaten, die mij tot op den eersten dag geheel vreemd waren, een woord van ontevredenheid geuit, hoewel zij dikwijls erg vermoeid waren.

Zaterdagavond kreeg ik opdracht van den wnd. B.C. om mij zoo spoedig mogelijk met alle beschikbare krachten naar de gas en lichtfabrieken te begeven, aangezien daar parachutisten gedaald zouden zijn. Binnen enkele oogenblikken waren allen verzameld, en deelde ik hun in het kort mede, wat er aan de hand was. Eenige manschappen liet ik ter bewaking van ons kwartier achter. Vol enthousiasme sprongen allen in onze drie gevorderde vrachtwagens en luide toegejuicht door de bewoners uit de buurt, reden wij naar de aangegeven plaats. Een paar honderd meter voor de fabrieken hielden wij halt en verdeelde ik mijn af deeling in drie groepen, en legde hun uit op welke wijze wij de fabrieken zouden naderen en dat zij zoo gedekt mogelijk voorwaarts moesten gaan, het geweer in de vaardighouding. Wij troffen er nog andere troepen onderdeelen aan en doorkruisten systematisch het geheele terrein den geheelen ochtend hebben wij niet één parachutist gezien, er "moeten" er vier geweest zijn en één "moet" er gevangen genomen zijn door een ander onderdeel.

Zaterdagmiddag kregen wij opdracht de achter onze school liggende weilanden in te trekken. Er moesten daar eenige parachutisten zijn. Verdeeld in drie groepen over een breedte van ca. 400 meter zouden wij de weilanden ingaan. Daar gekomen werd ik door een korporaal van een ander detachement op een 150 m afstand gewenkt om naar hem toe te komen. Op dat oogenblik kreeg een soldaat van mijn afdeeling een schot in zijn linkerhand. Uit welke richting de kogel gekomen was, wisten we geen van allen, in ieder geval uit de weilanden. In linie tirailleerend (daar links van ons de weilanden lagen) gingen wij naar den korporaal en deze wees ons een bepaalde richting. Inderdaad zagen wij na eenigen tijd op een 200 m een persoon bewegen. Tirailleerend gingen wij de weilanden in, hem telkens ziende opduiken, terwijl hij zich steeds verwijderde, gebruik makend van het sterk verkavelde terrein, om tenslotte gedekt door hoornen en schuurtjes achter een dijk te verdwijnen. Eenige malen hebben wij, nadat ik daartoe het commando gegeven had, het vuur op hem geopend, echter zonder resultaat. Hoogstwaarschijnlijk is het een afgedwaald parachutist geweest,

Daar ik het bericht gekregen had, dat er eenige parachutisten waren, heb ik gemeend met drie groepen op onderlinge tusschenruimten, de weilanden te moeten ingaan, het feit in aanmerking genomen, dat wij niet wisten, waar de parachutisten verspreid waren. Van een ander standpunt bekeken was het misschien beter geweest eenige snelle soldaten er op af te sturen.

Voorbeeldig hebben de soldaten (recruten), toen en de daarop volgende dagen getirailleerd, beter dan ik het ooit bij eenige oefening gezien en zelf gedaan heb. Even correct hebben allen zich steeds gedragen. Velen kwamen zich model af- en aanmelden, wanneer zij op wacht gingen. Vele malen werden zij van hun stroozak gehaald, wanneer zij er nog geen uur oplagen, zonder daarbij te "kankeren". Neen, in vredestijd kan er wel eens gekankerd worden (mijn vroegere klasse-officier in Kampen zeide ons zelfs, dat ieder goed militair wel eens moest kankeren!), maar gedurende de oorlogsdagen hebben mijn soldaten zich 100% model gedragen, er was niets op hen aan te merken. Temeer valt deze houding van depotsoldaten met een zoo korten oefentijd te loven. Vaak moest ik hen tegenhouden, omdat zij te voorbarig waren.

Nog een ander staaltje, hoe stipt zij zich aan de bevelen hielden, moge hier volgen.

Een van de eerste dagen had ik allen nog eens bijeengeroepen en hen enkele punten verteld, waaraan zij in het bijzonder moesten denken. O.a. had ik hen nog eens duidelijk onder het oog gebracht, dat zij onder géén voorwaarde moesten vuren op vliegtuigen, die hooger dan 200 m vlogen, daar de trefkans dan nihil was en zij hun munitie nog wel beter zouden kunnen gebruiken. Ongeveer een uur later kwamen drie Messerschmidt's aangevlogen op een hoogte van ongeveer 500 m. Door geen van allen is er toen een schot gelost, waar m.i, toch wel eenige zelfbeheersching voor noodig was.

De lezers zullen hoogstwaarschijnlijk in dit verslag wel een of meer handelingen aantreffen, waarop critiek is uit te oefenen. Mijn opleiding was kort en dus niet af, en aan ervaring ontbrak het bij het uitbreken van den oorlog ook. Zoo wil ik hier ter leering van anderen bekennen, dat ik de eerste 24 uren van mijn commando over een ander deel van het Depotbataljon vergeten heb een appèllijst op te maken. Eerst Zaterdagavond heb ik dat gedaan.

Verder heb ik geconstateerd, gedurende de oorlogsdagen nog meer dan in vredestijd, van welk een hooge waarde het is één of meer sergeanten van oudere lichtingen bij de sectie te hebben. Zulke oudere sergeanten met rijpere levenservaring geven nog wel eens goeden raad en vestigen de aandacht op dingen, die aan jongeren zoo makkelijk ontgaan.

Tenslotte wil ik nog vermelden, welk een warm nationaal gevoel ons allen in die dagen bezield heeft. Wij waren allen doordrongen van het idee, dat ieder zijn grootsche taak had; nu zijn beste krachten te geven voor ons dierbaar Nederland. En dat idee heeft ons in die dagen van 10-15 Mei 1940 een groot saamhoorigheidsgevoel gegeven, wat wij geen van allen snel zullen vergeten.