Vóór de oorlog

Het wapen der Infanterie. [25]

Beknopt overzicht vanaf ± 1600 voorafgaand aan de eerste Wereld Oorlog.

De infanterie van onze Koninklijke Landmacht kan niet op eeuwenoude traditie of geschiedenis terugwijzen. Dit houdt verband met de eigenaardige ontwikkeling van de weermacht in Nederland. Voor het optreden van Prins Maurits werd met huurlegers gevochten, grotendeels bestaande uit vreemdelingen. Onze tachtigjarige oorlog werd gevoerd met huurtroepen, door de Prinsen van Oranje bekostigd.

Eerst begon prins Maurits met de vorming van een Nederlands staand leger van vrijwilligers met exercitiereglementen, schietonderricht, pionierskunst en vaste soldij. De steden organiseerden daarnaast schutterijen, met burger hulpkrachten in de vorm van waardgelders. De infanterie was bewapend met musket en piek.

Na de vrede van Munster hadden de Algemene Staten geen gelden voor de landsverdediging meer over, men vertrouwde op de onderhandelingen en verdragen en slechts voor de vloot was geld beschikbaar, teneinde de zeehandel te kunnen beschermen. De gevolgen van deze verwaarlozing ondervonden we in 1672 en slechts door het energiek ingrijpen van stadhouder Willem de Derde, die het leger in de jaren 1672 en 1673 weder tot een sterkte van 90.000 man wist op te voeren, werd voorkomen, dat de Nederlanden een wingewest van de Franse Zonnekoning werden. 

Helaas verwaarloosden de slappe regenten nadien schromelijk de belangen van het Nederlandse Volksbestaan en in de jaren 1794-1795 werd de Republiek der Verenigde Nederlanden door de Fransen zonder moeilijke strijd veroverd.
Napoleon voerde in 1811 de conscriptie in; in de verschillende veldtochten van Napoleon heeft de Hollandse infanterie zich loffelijk onderscheiden, o.a. in Spanje en in de veldtocht naar Rusland.

De eerste poging tot vorming van een nationale Nederlandse Weermacht, deed de weduwe van stadhouder Willem V, prinses Wilhelmina.  Zij maakte een groot deel der bezittingen van het Huis van Oranje te gelde om met behulp daarvan een "HoIlands Legioen van Oranje" op te richten. 28 Oktober 1813 werden te Schwedt a/d Oder 2 bataljons gevormd, waarvan het 1e en 7e Regiment Infanterie rechtstreeks afstammen.   Een maand later vormde het bekende Haagse driemanschap een tweede kern voor een weermacht van Nederlandse vrijwilligers. 

De schrik voor Napoleon zat er echter nog zo in, dat dit "bevrijdingsleger" op 17 november nog slechts bestond uit: 50 oud-officieren, 300 man Oranjegarden, 50 burgers met jachtgeweren, 50 oudgedienden van voor 1795,   400 "vrienden", enige vrijwilligers met pieken en 20 jongelui te paard.
Het zijn dan ook in hoofdzaak de Russen, Pruisen en Engelsen geweest, die ons land van de Fransen hebben bevrijd.  Als oprichtingsdatum van de tegenwoordige Koninklijke Landmacht neemt men dan ook aan de 9e januari 1814; toen is bij besluit van de Soevereine vorst opgericht de staande Armee en bestond uit: 6 bataljons jagers, 16 bataljons infanterie van linie, 4 regimenten cavalerie, 4 bataljons artillerie te voet, een korps rijdende artillerie, een bataljon pontonniers, mineurs en sappeurs en een bataljon treinsoldaten. 

Soldaat van Infanterie van Linie 1813-1815


Dit leger was in beginsel nog een vrijwilligers leger, aangevuld met militie, bij Quatre-Bras en Waterloo in 1815 heeft het met ere de vuurdoop tegen de Napoleontische troepen ondergaan doch daarna werd het door verregaande bezuiniging wederom verwaarloosd. 

Tijdens de veldtocht van 1815 behoorde het 5e Bataljon Jagers - waar het 4e Regiment Infanterie uit voort zou komen -  tot de 2e Brigade van de 1e Divisie Infanterie en maakte derhalve deel uit van het Korps van Prins Frederik der Nederlanden. Merkwaardig was het - en is het -, dat een van de compagnieën van het bataljon werd gevormd door, toen als vrijwillige jagers dienende studenten van de Hogeschool te Leiden. De stad die enige tientallen jaren later een bijna tachtigjarig verbond zou aangaan met het 4e R.I.
Tijdens de slag bij Waterloo was het Korps van Prins Frederik ter bescherming van de rechtervleugel der verbonden legers, te Halle en omgeving, opgesteld. Daadwerkelijk is het niet ingezet.
Na Napoleon's nederlaag marcheerde het Korps naar Frankrijk, nam deel aan het beleg van Valenciennes - dat eerst op 19 juli van dat jaar capituleerde - , doorstond grote ontberingen en keerde hierna huiswaarts. 
In 1815 werden de infanteriebataljons verenigd tot "Afdeelingen" en zo kon het gebeuren dat het 18e Bataljon Jagers te samen met het 42e, 43e en 44e Bataljon Nationale Militie ( In 1818 kregen de laatsten respectievelijk de nrs. 1, 2, en 3.) nadien als 14e Afdeling Infanterie in het zuiden voor 's lands veiligheid waakte.


De onlusten te Brussel in 1830, uitgegroeid tot een volledige Belgische opstand, noodzaakten tot de vorming van een leger, dat Brussel zou nemen en bezetten.  Ondanks het dikwijls moedig optreden der Nederlandse infanterie mislukte de onderneming. Tijdens de wapenstilstand van oktober 1830 tot 1 augustus 1831 slaagde Prins Frederik erin een leger te vormen, die smaad van 1830 zou kunnen uitwissen.

De opstand in de Zuidelijke Nederlanden, die resulteerde in de kreet "België tot de Moerdijk" had een ongekende reactie in Noord Nederland tot gevolg, dat zich spontaan achter Koning Willem I schaarde. De veldtocht in augustus 1831, die tien dagen duurde, en de slagen bij Hasselt en Leuven waren succesvol genoeg om de Belgische eisen terug te schroeven tot kleinere proporties.
De Franse hulp aan de Belgen resulteerde in een strijd rond Antwerpen (1832), waarbij de Nederlandse vestingbemanning onder generaal Chassé gedurende 25 dagen een beleg en bombardement doorstond.

Met de afscheiding van België in 1839 werd het koninkrijk der Nederlanden van middelgrote staat gedegradeerd tot een kleine mogendheid.

De veldtocht en het daarna op de been houden van een sterke krijgsmacht tot 1839 vergden echter grote geldelijke offers, zodat niet te verwonderen is, dat na 1839 het leger wederom slachtoffer werd van de bezuinigingspolitiek.  In 1840 en 1843 kromp men het officierskorps sterk in en in 1842 werd de eerste oefentijd van 6 maanden teruggebracht tot 3 maanden!

Nadat de Belgische affaire was afgelopen werd het leger herhaaldelijk gereorganiseerd. Het verdwijnen van verschillende korpsen maakte, dat in 1840 de overblijvenden dienden te worden overgenummerd en als gevolg hiervan veranderde het getal 14 in 4.

De Militiewet van 1861 bracht de eerste oefentijd weer tot 12 maanden, met een jaarlijkse lichting van 11.000 man, waarvan 600 man voor de zeemacht konden worden bestemd. Plaatsvervangers en nummerverwisselaars waren echter bij de Wet toegestaan.
Bij de mobilisatie in 1870 toonde het leger ook grote gebreken. De infanterie was bewapend met achterlaadgeweren (sedert 1867 waren zij met achterlaadgeweren systeem Snider uitgerust en de omwapening met het Beaumont-geweer was nog slechts in een stadium van voorbereiding!) en de munitie-uitrusting was volkomen onvoldoende. Tekortkomingen, welke ook waren geconstateerd, betroffen de te zwakke encadrering en de ongeschiktheid van de  schutterij.

Na 1870 hebben de opvolgende ministers van oorlog getracht de gebreken in de weermacht met de beschikbare middelen te verbeteren.  Zo gelukte het minister Eland - generaal-majoor, bijgenaamd "Jan Kanon" - in 1898 de persoonlijke dienstplicht in te voeren, en daarmede een einde te maken aan het onredelijke stelsel van plaatsvervanging en nummerverwisseling, het remplaçantenstelsel,  waarmee het meer ontwikkelde gedeelte der bevolking zich aan de verplichte krijgsdienst wist te onttrekken. Als verdere vernieuwing wilde Eland de duur van de eerste oefening op twaalf maanden stellen. Toen de Kamer een amendement aannam dat de maximumduur op 8½ maand bepaalde, trad Eland af.

De Militiewet van 1901 bracht de infanterie een oefentijd van  8½  maand, met een z.g. blijvend gedeelte. De jaarlijkse lichting dienstplichtigen werd verhoogd van 11.000 naar 17.500 waardoor de omvang van het leger werd vergroot van 55.000 naar 120.000 man. 

image-1   1896. Een groep 4R.I.ers op het exercitieterrein van de Morschpoortkazerne.

De Militiewet 1912 (Colijn) bracht afschaffing van de z.g. viermaands en van het militaire vooronderricht.  Er werden 12 infanteriebrigades gevormd. elk bestaande uit 2 regimenten á 3 bataljons; van de oorlogseenheden (compagnieën, batterijen) waren in vredestijd  kernen aanwezig.
Er kwamen veranderingen.
Alle militaire parades, met uitzondering van die op Koninginnedag, werden afgeschaft (volgens Gen. Snijders droeg dit verder bij aan het populariteitsverlies van het leger), de exercitie werd vereenvoudigd, de soldij werd verhoogd, de verlofregeling verbeterd, er kwam een pensioenwet voor weduwen en wezen van niet-officieren (1909) en de kwaliteit van kazernes en voeding werd verbeterd. Voor de opeenvolgende ministers van Oorlog werd het steeds moeilijker om de begroting kloppend te houden. De voornaamste bezuinigingspost werd dan ook gevonden in het niet aanschaffen of vervangen van materieel.


Aan Lt. Gen. Snijders, in aug. 1914 tot opperbevelhebber en tot Generaal benoemd, was het te danken dat het Nederlandse leger vertrouwd raakte met de nieuwste ontwikkelingen. Op zijn initiatief werden er in 1913-1914 keukenwagens ingezet (Napoleon had immers al vastgesteld dat een veldleger 'marcheerde op zijn maag') en hij onderkende het potentiële belang van de militaire luchtvaart. Het was dan alleen aan louter geldgebrek te danken dat de Mil. Luchtvaart in augustus 1914 beschikte over slechts een viertal les- en oefenvliegtuigen.
Snijders was vóór 1914 als chef van de generale staf verantwoordelijk voor het ontwerp voor de nieuwe mobilisatieplannen die in 1911 waren ingevoerd. In 1914 bestond de landmacht nog maar uit 1500 officieren en 3000 minderen (kaderleger) en daardoor kon in 1914  wel de mobilisatie van 300.000 man snel geschieden maar de geoefendheid en de bewapening lieten ook hier te wensen over.

Na de mobilisatie volgde de concentratie, d.w.z. het in positie manoeuvreren van de troepen. Ook deze concentratie was door gen. Snijders uitgewerkt. De 1e Divisie verdedigde de Noordzeekust tegen een aanval vanuit zee, de 2e Divisie lag achter de IJssel en de 3e Divisie werd gelegerd in Noord-Brabant. De 4e Divisie was als reserve opgesteld achter de andere divisies. Dit alles in stellingen die defensief ingericht waren. Snijders voornaamste opdracht was de neutraliteit van Nederland te waarborgen. 

Na de mobilisatie op 1 augustus van de oostelijke legers stonden er ongeveer 14.020.000 man gereed om wat later bleek het plan Schlieffen in gewijzigde vorm - het plan Moltke -  uit te voeren.
Op zondag 2 augustus verklaarde de chef staf van de Duitse weermacht, Von Moltke, dat zij vastbesloten waren de neutraliteit van Nederland te waarborgen. 
Dat was niet uit ideële motieven maar om redenen van logistiek en mankracht welke dit zou eisen. Een oorlog met Nederland die zou volgen op een grensoverschrijding vergde troepen die ten kostte ging van de aanval op Frankrijk.

Op 3 augustus liep de spanning op nadat die ochtend bekend was geworden dat aan de Belgische regering een ultimatum door de overvallers was overhandigd waarin deze boeven verklaarden dat Franse strijdkrachten van plan waren via Namen een aanval op hun grondgebied te doen. Om dit te voorkomen voelden zij zich genoodzaakt om via België een preventieve aanval op Frankrijk uit te voeren om dit te verhinderen. Daarbij verlangden zij dat de Belgen zich afzijdig zouden houden. Bij weigering daarvan zagen zij zich gedwongen België als vijand te beschouwen.
De Belgen weigerden zich er bij neer te leggen. De overweldiging van het eveneens neutrale België liet zien dat internationale verdragen in oorlogstijd maar al te gemakkelijk tot vodjes papier worden gedegradeerd.

Mobilisatie 1914-1918 >>