TERUG
Sgt. K. J. van Hartingsveldt

  1. De voortekenen 

  2. Het naderend onheil 

  3. De uitbarsting 

  4. De eerste uren 

  5. Het keerpunt 

  6. De opmars 

  7. Het doel voor ogen 

  8. De herovering

BRON : J.van Hartingsveldt

 

DE MOBILISATIE EN DE EERSTE OORLOGSDAG

VALKENBURGS MEIDAGEN 1940 EN DE VOORAFGAANDE PERIODE

Uit aantekeningen uit 1942 van en door K.J. van Hartingsveldt ©

1952

II De nadering

1940.

Met het naderen van de lente werden de dagen langer en het weer beter. De oorlogvoerenden waren nauwelijks in aktie geweest gedurende de lange en buitengewoon koude wintermaanden.

Toen het seizoen geschikter werd voor actieve oorlogvoering werden de kansen op een geweldige veldtocht groter en de gevaren voor de neutralen, dus voor ons, werden hierdoor steeds meer acuut.

Onheilspellende tekenen ontbraken niet, want van verschillende zijden werd ons bekend, dat de Hollandse politie eveneens personen arresteerden, die, zoals dit na onderzoeking bleek, met kwade bedoelingen rondliepen.

Om een voorbeeld te noemen was een verontrustende factor, de ontdekking van smokkelaktiviteiten, waarbij het ook ging om kleding en wel voornamelijk op uniform gebied zoals dat van spoorweg personeel en andere. Wat wilde men daarmee, zoals verondersteld werd, anders dan die te gebruiken voor eventuele spionage of camouflage bij een vermoede overval.

Deze smokkelarij, verre van een los gerucht te zijn, is een veel bewezen feit. Verscheidene arrestaties werden gedaan krachtens onweerlegbare bewijzen. Ook hierbij komt nog, de onbetrouwbare groeperingen, die men in ons volk maar al te veel had leren kennen. Ook die kon men minstens even gevaarlijk beschouwen. Zij bestonden uit burgers, wier gedachtensfeer beheerst werd door de ideologie van de totalitaire staatsvorm. Als zij zagen dat de meerderheid van hun medeburgers afkerig was van hun leerstellingen, leerde de ervaring, dat velen van hen vroeger of later trachtten in contact te komen met buitenlandse organisaties. In vele gevallen zouden deze elementen niet aarzelden om de hulp in te roepen van hen die ons vijandig gezind waren, wanneer zij hun ideeën geen ingang konden doen vinden door eigen propaganda. Zij zouden zelfs zover gaan, onze tegenstanders te helpen, wanneer deze hun eigen land zouden aanvallen.

Dit alles leidde er toch min of meer toe, dat gedurende de verdere mobilisatie er een zekere onrust onder ons volk heerste en in de strijdmacht merkbaar was, omdat men ging voelen dat er grootdeels ongestraft werd gespioneerd en omdat men niet gerust was omtrent de houding van tal van personen die verdacht schenen.

Voorts volgden verschillende gebeurtenissen elkaar steeds sneller op. De overvalling van Noorwegen, die ons ook plotseling verraste en ons na die bewuste 9e april straffer genomen maatregelen bezorgde, waarbij zowel de wachtsconsignes als de steeds beperkter in aantal wordende vrije uren ons in de bewegingsvrijheid beknotten, droegen wellicht ertoe bij, dat enkele verplaatsingen van onderdelen van ons regiment binnen de vestinggrenzen plaatsvonden. Ook vonden er na 10 april in nog beperkter mate verloven plaats, waarop ten laste de afkondiging van de Staat van Beleg voor ons gehele land op 19 April volgde, waarbij van honderden verdachte personen er enkele tientallen al spoedig geïnterneerd werden.

Zo bleef de spanning die laatste weken van april toenemen en dit alles werkte op de geesten in, terwijl wij anderzijds eigenlijk erg zorgeloos waren.

Een tekenend bewijs hiervan waren wel de reacties van onze afdelingswachten, die op de verschillende in de omgeving gelegen terreinen waren gepost en waarvan er een, door mij in de eerste dagen van mei betrokken, hier nader omschreven, volgt.

 

Wacht.

Het was zaterdag de 4de mei, dat mij voor de zoveelste maal een politiewacht te beurt viel. Als korporaal van aflossing waren twee van mijn collega's en mijn persoon weer de taak opgedragen die avond om vijf uur na aflossing van de wacht op de plaats voor het wachtlokaal de nieuwe schildwachten uit te zetten en deze als gewoonlijk voor de eerstvolgende 24 uur om de twee uur te verwisselen. Nader ingaande op de wachtploeg bestond deze uit 18 manschappen, 3 korporaals en een sergeant-onderofficier als wachtcommandant. Door omstandigheden en te meer de noodzaak gevoelende troffen we een zeer bijzonder op elkaar aangewezen wachtploeg waaronder een onzer sergeants, een zeer gewilde persoonlijkheid en de korporaals Boonstopper, Berkhemer en mijn persoon, die lang reeds dag in dag uit met elkaar de dienstwerkzaamheden deelden. Met de overige 18 manschappen waaronder zich gelukkig geen zeurpiet of mopperaar bevond, zou de wacht een gezellig en toch vlot verloop kunnen hebben.

Toen dan ook eenmaal de aflossing achter de rug was en we ook reeds enkele malen onze op volgorde volgende wachten op de voor hen bestemde posten hadden uitgezet, ging het in de loop van de avond zonder enige strubbeling of enig nieuws, dat eventueel van de posten zou hebben kunnen binnenkomen. Zij die op de post stonden handelden naar hun consignes en zij die vrij van post waren, deden aan een of andere bezigheid voor tijdverdrijf in het wachtlokaal. Anderen weer, die wat van de buitenlucht wilden genieten, stonden aan het hek van het schoolplein de bewegingen van de spelende jeugd van het dorp en de voorbijwandelende mensen gade te slaan, tot ook hun beurt van wachtkloppen kwam. Nog weer anderen hadden een plaats gevonden langs onze keuken die heel aardig door wat timmerlieden van de compagnie op de binnenplaats van ons bivak was opgebouwd. Elke dag werden hier onze thee- en koffiegamellen, de welbekende melkbussen met aftap geplaatst, om na de gamellenwas nog wat uit te lekken. Vanzelf werd hiervan dan ook gebruik gemaakt als zetel. Hier gaf de ondergaande zon gedurende de laatste ogenblikken van de dag aan dit plekje nog een aangename warme en gezellige sfeer. Verder ontbrak het aan enige afleiding in het geheel niet, we rookten ons sigaretje, spraken nog wat over het een en ander en zagen nu en dan eens dorpsbekenden voorbijgaan, die we soms voor enig tijdverdrijf een ogenblik aan de praat hielden, al ging dat dan op wat gevangenismanier met het plein hek tussenbeide. Had de sigarenhandelaar, die altijd met een bakfiets vol rookartikelen aanwezig was, ons aan wat rokertjes geholpen, dan was de ijsboer weer goed en gaf die ons op verzoek een wafeltje voor de dorst. Als de radio het tijdsein van acht uur gaf, dan was alles voor enkele ogenblikken stil, elke avond weer, vooral in die omstandigheden, dat ons land rondom in oorlogsgevaar verkeerde en elke beweging van onze naaste buren, nu in het bijzonder, werd nagegaan, werden de oren gespitst om van het A.N.P. de nieuwsberichten te volgen en weer de nieuwe handelingen, redevoeringen of het oorlogsgebeuren, dat in de onmiddellijke nabijheid van ons land voordeed te vernemen en waarvan het nieuws zich over de gehele wereld verspreidde. Er werd steeds aandachtig geluisterd en ook nu weer konden we berichten horen als Jobsboden gelijk en die voor de oorlogvoerenden nog grotere verwijdering betekenden dan ooit te voren. Nieuwe redevoeringen van staatsvoornamen van beide landen die ons het naburigst waren bleken, dat nog vijandiger standpunten jegens elkaar werden ingenomen en zelfs de toestand der neutrale landen, waarvan wij tenslotte er ook een waren en wensten te blijven voor zover de oorlogshandelingen buiten onze gebiedsgrenzen zich zouden afspelen, verslechterde. Zeer kritiek moest wel de toestand worden aangezien. Zou ons ook een dergelijk gruwel, zoals zich afspeelt in de landen rondom ons, boven het hoofd hangen? Neen, dat kon niet. En toch, al bleek een oorlog voor Nederland haast een onmogelijkheid wat onze neutraliteit betrof, die wij toch tot op dat ogenblik hadden kunnen houden op zeer bijzondere wijze, tot voorbeeld van hoeveel andere landen, waren de vooruitzichten ook voor ons wel heel donker en wel te meer daar de situatie van ons betrekkelijk klein gebied zich aan alle zijden wakker en afwachtend klaar moest houden tegenover grotere en machtiger naties, die al geruime tijd angstvallig om ons heen hun oorlogshandelingen verrichtten. Geruime tijd werd ook hierover onderling gesproken, hetwelk er ook toe bijdroeg, dat de avond sneller dan verwacht voorbijging. Het was al donker, aan het pleinhek stond natuurlijk niemand meer, de mensen waren thuis, wellicht sommigen naar bed, de militairen hadden het schoolplein verlaten en bevonden zich binnen bij of op hun strozak, de wacht waakte en hield zich op in het wachtlokaal.

Alles was rustig, De nachtelijk stilte was ingegaan.

'Zeg jongens, kwart voor twaalf, gauw het is hoog tijd om de nieuwe schildwachten weer uit te zetten'. Zeg, korporaal Berkhemer, welke route heb jij nu? Ik heb de lange nu', was het antwoord. 'O, mannen voor de korte hier', riep ik de nieuwe kloppers toe. Spoedig was onze route bekend en hadden we ons gekleed en gepakt, dus onze bewapening genomen, koppel in orde gebracht en geweren of pistolen in alarmtoestand gebracht. Ik stelde mij vlak bij het tuinhekje voor het wachtlokaal op met 2 man van de nieuwe groep voor de middernachtwacht, terwijl collega Berkhemer met de 4 anderen wat verderop zich klaarmaakten voor de start van de lange route. De duisternis en de nachtelijke stilte waren van die invloed, dat we alles wat rustiger deden dan we dat gewoon waren. De weg naar de posten was nu niet zo onaangenaam, maar de twee uur, die op die wandeling volgde was voor de nieuwe schildwachten minder plezierig. Niettegenstaande dit vooruitzicht voelde elke militair toch, dat in de verantwoordelijkheid, die hij daarbij op zich nam, een plicht lag, waarin hij het vaderland diende in een toestand die geheel anders was dan enkele maanden geleden. Ook dit met betrekking tot de spannende toestanden binnen onze eigen grenzen. De posten waar wij onze wachten hadden uit te zetten lagen nog al ver uiteen, zodat wij met twee korporaals van aflossing om beurten, de een de korte en de andere de lange route, zo even genoemd, hadden af te lossen. Dit keer viel mij de korte te beurt met twee van de wachtgroep, wier beurten het nu waren, nl. de volgende posten te betrekken.

Allereerst moest de schildwacht aan eigen kwartier worden afgelost.

Deze kon na zijn aflossing direct naar het wachtlokaal terugkeren. Vervolgens was de weg naar het bureau van de bataljonscommandant, dat ongeveer een 500 meter van het wachtlokaal verwijderd lag. Hier had tevens de schildwacht tot taak een in de nabijheid gelegen wapenschuur, waarin onze zware mitrailleurs met hun toebehoren waren gestald, te bewaken. Was ook deze wacht afgelost en weer in het wachtlokaal terug, dan hadden we hiermee de korte route achter de rug. De tijdsduur hiervan , met aflossing, was ongeveer twintig minuten, dus waren we om ongeveer tien minuten over twaalf weer terug. Mijn collega echter, die de lange route had, was ongeveer drie kwartier onderweg. Zijn eerste wachtpost was een kleine 200 meter van het wachtlokaal verwijderd en wel nl. bij de kantine, terwijl de tweede aflossing bij de bataljonscommandant moest gebeuren. Hiervoor was een wandeling door het dorp van een kwartier nodig. Tenslotte nog de twee laatste wachten, die op zijn verst verwijderd van het wachtlokaal gerekend, geplaatst moesten worden en wel, vooral des nachts de minst aantrekkelijke wachtposten waren. Deze waren buiten het dorp gelegen bij een wagenpark in de bossen van het Noordwijkerhout. Een wacht was aan de voorzijde bij de ingang opgesteld, terwijl de andere aan de achterzijde van het park was geplaatst. Zo erg groot was het park echter niet, indien beide wachten zich enkele tientallen meters van hun schilderplaatsen verwijderden, konden ze met elkaar in contact komen. Dit deden ze dan ook van tijd tot tijd teneinde elkaar op de hoogte te houden van hun bevindingen en zo verpoosden ze zich in de middernachtelijke uren.

Ook nu was hun tijd om en aflossing aanstaande. De aflossingen vonden ondanks de lange wandeling steeds op de juiste tijd en als het ware op het door hen uitgetelde moment plaats. Indien dan ook de aflossingsploeg om ongeveer twintig minuten voor het hele uur gestart was, vond de aflossing altijd rond dat hele uur plaats. Daarom ook dit keer, evenals alle andere keren verwachtte korporaal Berkhemer de wachten op hun post en marcheerde met de twee nieuwe soldaten op het hek aan. Tot zijn verwondering vond hij bij zijn aankomst geen schildwacht aan de voorzijde van het park. Hij tuurde wat in het rond, maar zag in de naaste omgeving echter weinig, omdat het te donker was. Er waren slechts enkele meters om hem heen zichtbaar, ook het schildwachthuisjes was leeg en door haar tijdelijke bewoner verlaten. Gewoonlijk bevonden natuurlijk de wachten om en nabij het tijdstip van aflossing zich in de onmiddellijke nabijheid teneinde zo gauw mogelijk hun taak aan de opvolgers te kunnen overdragen om weer gauw naar het bivak te kunnen terugkeren. Dit keer scheen er echter toch wel iets te zijn gebeurd, hetzij in het park of in de daarachter gelegen terreinen en bossen. Wellicht waren de schildwachten achter de gebouwen in de stallen bij de paarden of ... wie weet waar. Hij stapte het park in en passeerde daarbij aan beide zijden van de ingang twee uitgebouwde muurtjes, die als gevolg van de duisternis nauwelijks te onderscheiden waren. Hij wilde het vreemde geval gaan onderzoeken en zien waar of zijn schildwacht uithing en wat de oorzaak kon zijn van het verlaten van zijn post. Juist op het moment dat hij wilde roepen, hoorde hij op tamelijk korte afstand van hem van achter een van die muurtjes de stem van iemand, die hem waarschijnlijk door de voetstappen had horen aankomen. 'Ja, korporaal, hier!'. Zeer verbaasd ging hij op het geluid af en vond beide schildwachten van het park bij elkaar in gehurkte houding, ziende over het muurtje in de richting van de bossen, gelegen aan de overzijde van de vaart die voor het park heen stroomde. Vanzelfsprekend informeerde hij wat deze manier van geheimzinnigheid inhield. 'Ja korporaal, ik zal het u vertellen', zei een van hen, met enigszins zachte stem om de stilte van het middernachtelijk uur niet te verbreken. 'Hier recht vooruit' en hij wees in de richting van de bewuste plaats, die hen gedurende het laatste uur van hun wacht de aandacht trok. 'Daar hebben we verschillende keren vreemde en verdachte lichtsignalen gezien, eerst op tamelijk grote afstand, maar later wat dichterbij, zelfs enkele malen was het licht gedurende enkele ogenblikken op onze omgeving gericht, waardoor we soms vermoedden, dat het niet anders dan observatie van de hier gelegen terreinen betekende. Soms ging het met het niet te definiëren geluid van het kraken van boomtakken gepaard. Echter nu is het weer enige tijd stil'. Zeer nauwkeurig nam de korporaal de gegevens op en plaatste de nieuwe wachten met de opdracht, dat ook zij hun bijzondere aandacht daaraan schenken moesten teneinde grotere zekerheid te verkrijgen van hetgeen hier voordoet, of wellicht zou voordoen, om, indien dit nodig mocht zijn, ingeval van verdachte spionage een bericht via de commandant onmiddellijk te kunnen doen doorgeven aan de desbetreffende instanties.

Na thuiskomst, in het kwartier van de wacht, werd de wachtcommandant ervan in kennis gesteld en men sprak over deze voorvallen, die ons beide afgeloste wachten nog eens vertelden, nog geruime tijd, hoe zij o.a. in spanning, met hun wapens in de aanslag de duur van hun wacht de verdachte voorvallen hadden gadegeslagen, zelfs dat, indien dit nodig geweest mocht zijn, ze voor vuren gereed waren. Zo ver kwam het echter niet, omdat volstrekte zekerheid, die dit verantwoord zou maken er niet was. We bleven dus nog in het onzekere.

Wellicht doet zich een gebeuren als dit ongeloofwaardig aan, vooral ook voor hen, die niets anders dan tot nog toe in rustige huiskring, werkkring, in burgerbetrekking en dus in het alledaagse leven verkeerd hadden, maar voor de gemobiliseerden waren dergelijke gebeurtenissen niet zo vreemd meer. Reeds meerdere malen vonden bijzondere opvallende gebeurtenissen als deze, in verschillende delen van het land plaats, die sommige, na onderzocht te zijn, wel degelijk vreemde elementen betroffen, terwijl daarentegen weer andere onverklaarbare voorvallen bleven en waarbij men bij in het duister deed tasten. Vanzelf kwamen zulke soort voorvallen steeds opnieuw ter sprake en brachten telkens bij herhaling daarvan de militaire tong aan de gang, waardoor ook te meer bij de-op-wacht-staande militair bijzondere waakzaamheid geboden werd

Ook hier moest dus, het voordoen van deze wellicht hoogst ernstige gevallen of onschuldige toevallen, zoals men die zou kunnen betitelen en wellicht ook nu door de burger lichtvaardig te worden beschouwd, niet te licht worden opgevat.

Veel werd gesproken, ook veel geopperd, maar geen van allen wist toch maar of zich hier iets of niets had voorgedaan. Na verloop van enige tijd hadden weer enkele van de wacht rustig aan de tafel bij de ramen van het wachtlokaal plaats genomen en speelden hun spelletje kaart, dat zij bij de zojuist gedane verhalen voor enkele ogenblikken hadden gestaakt, verder, terwijl anderen weer wat meer gevoelden voor een ogenblikje slaap en dus weer op hun leger kropen. Weer anderen lazen hun krantje of namen wat tijdschriften. Zo gebeurde het dan, na zo'n druk gesprek, dat een ware stilte intrad. De wachtcommandant zat aan een lessenaar; die nog van de leraar of onderwijzer van dit eens zo nuttige voor de jeugd gebruikte schoolgebouw was. Hij zat daaraan zijn administratieve werkzaamheden te doen, zoals aantekeningen van volgorde der gehouden en nog te houden wachten en bijzonderheden door die wachten opgedaan, enz.

Zo dan weer, enkele ogenblikken later, gebeurde het, dat plotseling de stilte werd verstoord door een hevig geraas, gerommel en gesnurk van een van de slapers, die zich zogenaamd zachtjes keerde, strijd leverde in zijn slaap of een nachtmerrie onderging. We keken elkaar eens aan, glimlachten en vervolgden onze bezigheden. Behoorde dit weer tot het verleden en was het voor enige ogenblikken stil geweest, kwam nummer twee met soms hele onverstaanbare verhalen, tot op een ogenblik dat deze het zo kwaad kreeg zijn buurman, die in onmiddellijke nabijheid zijn roes uitsliep een flinke opdoffer cadeau deed. Of deze wilde of niet, met de gestoorde rust moest hij genoegen nemen. Deze staarde de eerste ogenblikken versuft, recht overeind, verwilderd soms in het rond en vervolgens moest hij tot de ontdekking komen, dat zijn snurkende buurman hem dat cadeau gegeven had. Veelal was het afwachten of deze rake slag een opvliegende buurman of een buurman, die zich bedacht en ten volle bewust werd, wat hem overkwam, ten deel viel. In het eerste geval zou de snurker in het geheel geen aangename slaap verder uitslapen, maar onmiddellijk eveneens op een versnelde en hardhandige manier gewekt worden, waarna dan enkele ogenblikken de beide mannen met half uitgeslapen gezichten elkaar aanstaarden ook soms wel gevolgd door een kort gevecht tot het volle bewustzijn was weergekeerd. Hierop volgde natuurlijk een hartelijk gelach van de aanwezigen, die het toneelstuk van het begin af aan hadden gevolgd en verlangend hadden uitgezien naar het slot van de voorstelling, dat inhield dat beiden zich dan ook onmiddellijk herstelden. In het andere geval was de snurker beter af, omdat zijn buurman van plaats veranderde en in een andere hoek van het vertrek zijn klap daar trachtte zuchtend te boven te komen.

Spoedig was ook dit uur van betrekkelijke rust om en moesten we ons voor de volgende aflossing klaarmaken. De nieuwe wachters werden gewekt en gewaarschuwd en al gauw stonden weer een zestal mannen van de wacht klaar om van de binnenplaats te vertrekken. Het was kwart voor twee 's nachts. Korporaal Berkhamer stelde zich met twee van de manschappen op om de wacht aan de poort van eigen kwartier af te lossen en vervolgens de tocht naar het bataljonsbureau te maken, de korte route dus. De lange route zou dit keer korporaal Boonstoppel hebben moeten maken, maar vaak viel het voor, dat des nachts twee opeenvolgende wachten afgelost werden door dezelfde korporaal, terwijl dan de andere twee op elkaar volgende wachten ook weer eenzelfde andere korporaal afloste teneinde een iedere langere onafgebroken rust te verschaffen. Zodoende nam ik nu voor mijn collega, die dat ogenblik nog in diepe rust lag, de grote wandeling naar de woning en verblijfplaats van de bataljonscommandant, de kantine en het wagenpark waar.

De tocht was begonnen en beide wachtgroepen begaven zich door de nauwe straten van het kantonnement, de gelijke tred van onze groep, bestaande uit vier man, klonk als een oefening in excersitie, als een heldere tik in de nachtelijke stilte, die, met de gedachte, welke bijzonderheden ons nu weer te wachten stonden en wat zich nu weer bij het park zou hebben voorgedaan, klemmend om ons heen greep. Het was nu wat lichter geworden, laaghangende lichte bewolking van die nacht was door een nauwelijks merkbaar windje gedeeltelijk weggedreven. De duizenden en nog eens duizenden heldere lichtende sterrepuntjes die doorkwamen gaven gezamenlijk een flauw verlichte wereld om ons heen, alhoewel de nog niet geheel verdreven duisternis nog wel van misleidende aard was. Een tiental meters slechts was dan ook de straat vooruit te onderscheiden, ook de randen van de daken aan beide zijden scheidden nauwelijks de huizen van de sterrenhemel, eveneens tekenden maar net de lichte trottoirbanden aan beide zijden zich af en we konden zo, dankzij de bijna schone hemel ongehinderd onze weg volgen.

Al heel spoedig was de kantine bereikt en de wacht afgelost en vervolgden we nu onze weg, die naar de hoofdstraat leidde, de meeste gebruikte weg in die omgeving, die ook trouwens voor het doorgaande verkeer was, dat van Den Haag over Valkenburg naar Noordwijkerhout en noordelijker gelegen plaatsen leidde. Het was aan deze weg waar het verblijf van de bataljonscommandant was. Ook hier verrichtte hij dienstwerk, maar woonde tevens in dat pand. Ook hier was een post die door de politiewacht betrokken moest worden. Het was er erg stil, zelfs geen nachtelijk verkeer passeerde. Het was namelijk de nacht van zaterdag op zondag. Vrijwel iedereen had zich na een week van werken teruggetrokken. Thuis in de huiselijke gezelligheid van het komende weekend.

Ook was deze wacht spoedig afgelost en de nieuwe schildwacht op zijn post geplaatst, geen bijzonderheden waren van deze posten, noch van die van de kantine noch die van de bataljonscommandant vernomen.

Als laatste onderdeel van deze wandeling, was die naar het wagenpark aan het Noordwijkerhout. De Dorpsweg waren we afgemarcheerd en sloegen vervolgens de laan in die naar het park leidde. We bereidden ons voor op elke vorm van mogelijke ongeregeldheden zo niet bespionering. Als gewoonlijk waren de wapens geladen en gebracht in alarmtoestand aan de schouders van de manschappen. Het pistool, dat zich eveneens in alarmtoestand, maar in open tas normaal bevond, had ik inmiddels getrokken en voor opduiken van mogelijke ongeregeldheden in de hand genomen. De vergezellende wachten had ik een 'opletten' geboden en zo gingen wij het bosgebied in en stapten met vastberaden tred in de richting van het park.

Enkele honderden meters voor ons aan de linkerzijde van de weg lag het terrein, waar onze schildwachten stonden. Het lag er rustig en stil tussen enkele stallen, garages en loodsen. Aan de andere zijde lag een vaart, eveneens rustig als de nacht zelf in de stille voorjaarsatmosfeer. Alleen het zacht briesje was de oorzaak van een voortdurend geruis van de bladeren van de bomen, wat in de stille nachtelijke natuur de doodse stilte nog enigszins brak. Terwijl dit maar ternauwernood hoorbaar was, klonk duidelijk de pas van onze marcherende wachtgroep, hetgeen in die nacht een mooie aankondiging was voor de af te lossen wachten, die dan het vertrek van hun posten konden voorbereiden, hoewel we toch dit keer onze komst, in verband met de tegemoetgaande onbekende situatie, zo min mogelijk wilden aankondigen, omdat we steeds meer de plaats naderden waar zich de ongeregeldheden tussen het geboomte hadden voorgedaan en dat we zodoende daarmee bij onze aankomst een aanleiding tot afleiding voor de andere zijde van de vaart wilden voorkomen. Tot nog toe was er niets gebeurd en de weg was reeds voor de helft afgelegd. Tegen de iets helderder geworden lucht staken in de verte al enkele hoge bomen af, bomen die in de nabijheid stonden van een stenen brugje dat over een smal watertje lag, een watertje dat deels achter het park om liep en bij genoemd brugje uitliep in de vaart. Alles was stil en bleef ook nu stil.

Enkele tientallen meters verder begonnen ook de beide uit steen opgebouwde posten van de metalen deurhekken van het wagenpark zich af te tekenen, de duisternis was nog wel van dien aard, dat de ingang, het schildwachthuisje en de schildwacht nog niet waren te onderscheiden van elkaar. Het schildwachthuisje stond als gewoonlijk aan de linkerzijde van ons uitgezien, links van de ingang. De deurhekken van het park worden vrijwel doorlopend opengehouden, omdat toch een wachtpost hierbij betrokken werd, dus kon de wacht zowel buiten als binnen schilderen. Bij het naderen van deze omgeving kon men dus de schildwacht voor de ingang van het park verwachten, omdat ook hij zijn aflossingstijd vanzelf gaarne tegemoet ziet. Toen we de weg tot op enkele tientallen meters voor ons einddoel hadden afgelegd, waren beide wachten zichtbaar geworden en de spanning was grotendeels gebroken. Een van hen stond op zijn gemak aan de vaart naar de overzijde ervan te turen, terwijl de ander in de ingang van het park stond. Deze had zojuist ons aan horen komen en riep de aan de vaart postvattende wacht toe terug te komen voor aflossing.

Op de plaats van aflossing gekomen, moesten weer eerst alle bijzonderheden worden opgenomen die ook nu evenals bij de vorige wacht vrijwel gelijkluidend waren, echter nog steeds zonder nadere oplossing. Enkele minuten nadat ook deze wachten op post waren gezet, had zich slechts eenmaal echter een herhaling van voorgenoemde voorvallen voorgedaan. Voorts melding van volkomen rust.

Nadat de soldaten hun bijzonderheden hadden verteld en de consignes aan de nieuwe schildwachten waren overgegeven, zijn wij onmiddellijk weer naar het wachtlokaal teruggekeerd. De commandant stelde ik weer onmiddellijk op de hoogte van het weer voorgevallene, waarvan hij aantekening maakte en zorgvuldig rapport opstelde om op zijn beurt de bataljonscommandant met deze gegevens te verrijken, die de betrokken instanties vervolgens van hem weer gerapporteerd krijgen.

Nadat alle nodige werkzaamheden en door de wachtcommandant en door mij waren verricht, was het inmiddels drie uur geworden en verlangde ik dus natuurlijk weer naar enkele uurtjes rust. Die nacht was het voor mij tot op dat ogenblik 'een onafgebroken in de weer zijn' geweest. Met de overigen van de wacht ging ik weer plat. Met al het geheimzinnige van deze nacht ging ook deze nacht voorbij en brak de volgende morgen aan. De wachtaflossingen gingen weer als normaal die dag voort en de drukte in het kwartier nam meer en meer toe. Burgers passeerden in grote getale onze binnenplaats en gingen naar de kerk en wel zeer opvallend veel. Die zondag gevoelden zich de mensen, die voorheen niet, dan wel heel weinig naar een kerk gingen, aangetrokken tot predikatie zo niet gebed. De toestand waarin zich ons land en dus een ieder daarmee verkeerde, waren verre van rooskleurig. Ook die Zondag was weer een dag van bezinning voor velen. We bevonden ons namelijk in een wereld van oorlog en we gevoelden ons temeer bedreigd, omdat we als kleine natie juist tussen twee grote partijen, die de oorlog voerden, ons bevonden, waarbij nog kwam, dat nu deze dagen de verontrustende berichten elkaar meer opvolgden. Op de 7de mei, dinsdag 's morgens werd de paraatheid verhoogd. Nauwkeuriger omschreven groepsverbanden met de daarbij behorende regels en meer verscherpte consignes voor het wachtspersoneel en de schildwachten, volledig gesloten bivakpoorten en nog meer noodzakelijker geworden appels. Des middags kwam nog daarbij, dat het intrekken van de verloven op beperkter schaal uitgroeide tot een totaal intrekken van dus alle verloven. Dit ging dus verder dan bij vorige perioden van spanning het geval was geweest. Die avond en de daaropvolgende dag druppelden de opgeroepenen binnen en betrokken als gewoonlijk hun oude posten. De versterkingen aan de kust namen grotere omvang aan, meer uitgebreide militaire acties, die in de loop van die week zich hadden voorgedaan moesten hiervan wel de oorzaak zijn geweest, maar verdere opzienbarende dingen en veranderingen deden zich niet voor. Zo ook verliep Woensdag de 8ste Mei. Wel was ons, als gevolg van de allerwegen genomen voorbereidingen, een extra controle op de wapens en uitrusting geboden, die ook van kracht bleek te zijn toen een heel rustige en niet vermoedende nacht was gepasseerd. Wellicht naar aanleiding hiervan, verspreidden zich op die 9de Mei geruchten, dat de Engelse marine gereed zou zijn een landing te maken op de Hollandse kust. Maar gezien de toen bestaande situaties en het recente verleden in de buitenlandse en binnenlandse gebeurtenissen, was er niet de minste aanwijzing op dat punt, zodat deze onjuiste berichten, die, naar onderzocht te zijn geworden, uit verkeerde bron kwamen, onmiddellijk werden teniet gedaan. Geen enkele reden hoegenaamd ook, was er, om bang te zijn voor een Britse landing. De maatregelen, die genomen waren, bleken zowel in het westen, om elke poging tot landing met de gewapende macht te keren, als in het Oosten en Zuiden voor een inval van landmacht af te weren, te zijn genomen en bovendien was Nederland van plan geen 'bescherming' van welke kant ook te aanvaarden en zijn neutraliteit zelf te handhaven, waaruit volgt, dat een Britse landing in vriendschap met ons, tegenover de oostburen in het geheel geen geding behoeft.

 

9 mei.

Ook die donderdag van de 9de ging voorbij zonder verder enig uiterlijk verontrustend teken, noch in eigen land nog daarbuiten, behoudens de militaire acties en genomen maatregelen, die nu reeds enige dagen en weken, sommige al maanden geleden, genomen waren, heerste er eveneens een betrekkelijke rust. Ook die avond was een heldere lenteavond. Velen in het dorp maakten nog na het eten een korte wandeling om een luchtje te scheppen, wat voor ons uiteraard ook nog gezelligheid bracht. Wij verpoosden ons op de buitenplaats van het kwartier, de schildwachten hadden, evenals vorige dagen, de orders ontvangen de ingang voor verboden terrein te houden. Niemand mocht in of uit en zich in dien omgeving bevinden, met uitzondering van enkele ordonnansen. Het schoolhek, waarmee de buitenplaats was omgeven gaf gelegenheid genoeg om met eventueel passerende bekenden voor enige afleiding een woordje te wisselen en de nodige rokertjes ontbraken ook nu weer niet.<

>Rondom ons strekte zich de vruchtbare Hollandse kuststrook uit, met zijn groene weiden en bollenvelden, met haar dorpen en wat verderop gelegen steden aan de brede rivieren en nog bredere mondingen, ontelbare watertjes, zoals grachten en sloten van alle mogelijke grootten, badende in Hollands karakteristiek helder licht onder een parelmoeren hemel. De zuiverheid van de atmosfeer harmoniseert met het vredelievend karakter van de bewoners. Voor velen was het misschien weer een drukke dag geweest en nu het verdere van de avond voor hen onbezet was en zij zich weer wat rust gunden, verwachtten ook nu weer velen een goede nachtrust. Geen mens had ook maar enig andere gedachte. Zei niet één van onze Groten in onze geschiedenis, en wel naar ik meen Frederik de Grote, dat de Hollanders toonbeelden zijn van vredelievendheid en alleen strijders door de nood gedwongen? Zij zijn een volk van kooplui en zeelieden, een volk zoals men dit vaak juist in onze omgeving van echte kustdorpjes kon waarnemen, van stoere vissers. Zowel in de landbouw als in de industrie, waar de grote steden weer op wijzen, hadden zij het ver gebracht. Geleerden en universiteiten hebben gedurende eeuwen edelmoedig bijgedragen tot het gemeenschappelijk fonds van menselijke wetenschap. Verdraagzaamheid was voor een volk zo diep religieus de grootste deugd. In het vorige jaar kende het juist honderd jaar van vrede. Een eeuw geleden was de bekende strijd met België geëindigd en geen andere oorlog had ons land geteisterd. Niet dat ons land geen nationale problemen kende; in 1929 begon de economische wereldcrisis, zij greep diep in in onze economische positie. Er was nog een werkloosheid die vrij aanzienlijk was: zwaar drukte de belastingen, maar op het terrein van de buitenlandse politiek scheen echter de toestand bevredigend. Er was gelukkig geen geschil met één of andere mogendheid, groot of klein en geen bijzondere redenen waren er voor ons om te twijfelen aan een verdere vredige ontwikkeling alsdan dat ons de tijden drukten en wel enige twijfel bracht in de onbekende toekomst. Tot op die dag, een ieder was dat voor zichzelf bewust, was Holland een goed bestuurd land, een krachtig land met gestadige vooruitgang, een land waar een buitengewoon grote mate van sociale gerechtigheid heerste, waar de rijkdom meer gelijkmatig verdeeld was dan in de meeste Europese landen waar noch buitensporige rijkdom noch schrijnende armoede heerste, een land, dat, zoals menigeen vele heeft kunnen constateren, zijn overzeese bezittingen met wijsheid bestuurde en zijn hulpbronnen voor de gehele wereld had opengesteld, terwijl tegelijkertijd het streven naar meerdere welvaart en het geestelijk en stoffelijk welzijn van haar onderdanen bevorderen haar doel was, een land met een constitutionele monarchie die binnen en buiten de grenzen bekend stond als democratie die niets verlangde van wat anderen toebehoorde: een land van vrijheid, verdraagzaamheid, van stoere werkkracht en succes. Alleen was er treffend het contrast met de gelukkige jaren van een jaar tevoren. In plaats van vreugdebetoon wierp politieke soberheid zijn schaduwen over ons land. Die stemming in elk opzicht ontbrak geheel. Onwillekeurig kreeg men toch het gevoel of de atmosfeer geladen scheen met elektriciteit. We kregen meer en meer het gevoel omringd te zijn door explosieve stoffen. En men vroeg zich af: 'Zou de vonk die de gehele wereld bijna in vlam zette, naar ons ook nog overspringen'? Neen ... laat ons van zulke gedachten afkerig blijven. De afwezigheid van zoveel mannen en zonen, die gemobiliseerd waren en nu de kust, de landgrenzen of vitale punten in het binnenland bewaakten, was op zichzelf voor de achtergebleven familieleden thuis al voldoende om deze laatste spannende weken en maanden alle echte vrolijkheid weg te nemen. Ook die avond echter ging, ondanks het nieuw afgekomen verbod zich onder geen enkele voorwaarde het kwartier te verlaten, zonder enig uiterlijk verontrustend teken voorbij. Veel mensen en bekenden, die zich zojuist in de omgeving als gewoonlijk wat ophielden met Jan en Piet soldaat een praatje te maken, waren al naar huis gegaan en het schoolplein lag weer rustig verlaten toen om ongeveer half elf de telefoon op het bureau van de kapitein begon te bellen. De compagnies commandant, kapitein Booster, bevond zich alreeds doorlopend op zijn bureau en bleek een heel kort gesprek te hebben gehad, want vrij onmiddellijk daarop ging de deur open en verscheen hij met zijn eerste luitenant 'Engels' in de deuropening. Hier scheen hij de luitenant nog enige korte aanwijzingen te geven, waarna hij zich weer op zijn kantoortje terugtrok. De luitenant haastte zich vervolgens naar de wachtcommandant en bracht hem een zojuist ontvangen bericht ter kennis. Deze laatste wees als regel een tweetal van de wacht aan om de zoeven binnengekomen order in het kwartier aan alle soldaten over te brengen. De order, tevens waarschuwing, die binnengekomen was, afkomstig van de inlichtingendienst, betrof 'ernstig nieuws'. Zij bevatte de woorden 'Niet ter krib, sta vast'. Deze order deed nu onmiddellijk, na de spanning van de laatste dagen, de gedachte rijzen van een mogelijke inval van Duitsland op de lager landen, indien geen gevaar voor een Britse landing bestond. Men zou hebben kunnen zeggen, dat men geruime tijd toch op de mogelijkheid was voorbereid en er was tevoren toch meer dan eens een vals gerucht verspreid? Natuurlijk, dat was alles volkomen waar, maar nooit was de waarschuwing in zulk een opeenvolging van militaire voorbereidingen en in zulk een concrete vorm gekomen. Het zou een doorwaakte nacht worden. Welke tonelen zou de nacht en daaropvolgende morgen brengen? Van militair standpunt bezien kon er weinig meer gedaan worden. Iedere man stond op zijn post, alle voorzorgen waren genomen. De berichten golden ons leger en evenzogoed als de troepen in onze kuststreken dit gold was dit het geval voor de troepenafdelingen in de andere delen van ons land. Holland stond gereed zijn neutraliteit tot het uiterste te verdedigen en had zijn geweten vrij gemaakt. Verder waren de berichten, die inmiddels ook binnenkwamen, dat de houding van onze troepen in het algemeen en de kalmte eveneens onder hen, als die der slapende bevolking in de steden over het gehele land geruststellend was. Er heerste ondanks alles betrekkelijke kalmte en rust. Terwijl zo alles in diepe rust was, had op veel plaatsen en wel voornamelijk ons bekend in en rond Den Haag talrijke posten met machinegeweren op de belangrijke punten, ook hoofdwegen, die vanuit alle richtingen van en naar de Residentie leidden, wacht genomen, dit eveneens op bruggen en in de nabijheid van belangrijke gebouwen. Alles was snel en rustig gedaan.

<< Vorige Hoofdstuk   |  Volgende Hoofdstuk >>