Vóór de oorlog

Voorspel

Zien we er nu op terug, dan moeten we vaststellen, dat het onheil dat toen over ons land kwam, zich al op 30 januari 1933 in Duitsland aftekende toen Hitler de dictatuur verwierf. 

De aanstichter van de tweede- in de eerste wereldoorlog.

Voor hem gold niet de heiligheid van een belofte, voor hem was elke handeling, zedelijk of onzedelijk, geoorloofd, als zij slechts voordeel bracht. Geheel de tendens van zijn boek “Mein Kampf” gaat van dit principe uit.

 

INTERBELLUM.

Duitsland.

De geallieerden hadden na de eerste wereldoorlog de Republiek Duitsland in het verdrag van Versailles zeer zware vredesvoorwaarden opgelegd. Van juridisch belang waren artikel 231 van het verdrag, waarin Duitsland de verantwoordelijkheid – maar niet de schuld – voor de oorlog kreeg, en artikel 232, waarin stond dat Duitsland naar vermogen herstelbetalingen moest doen. De hoogte van de herstelbetalingen werd pas na lange onderhandelingen in 1921 vastgesteld op 132 miljard goudmark, een bedrag vergelijkbaar met 47 miljoen kilo goud, te betalen in 66 jaartermijnen, aan met name Frankrijk, Engeland, Italië en België. [89]

Ook werd geëist de vernietiging van alle wapens, uitlevering van de slagvloot en het verbod van een luchtwapen. Wel was hun toegestaan een landleger van 7 infanteriedivisies en 3 cavaleriedivisies, vormende twee legerkorpsen. Het gebied van de linker Rijnoever werd voor een duur van maximaal 15 jaar bezet door geallieerde troepen.

Door het verdrag (28 juni 1919) raakte Duitsland een zevende van zijn grondgebied en een tiende van zijn bevolking kwijt. Frankrijk annexeerde het in 1871 verloren Elzas-Lotharingen, het Saarland kwam onder bestuur van de Volkenbond te staan en grote delen van West-Pruisen en Posen gingen naar de kersverse republiek Polen. Ook verloor Duitsland al zijn koloniën. Naast een verlies aan grondgebied en mensen betekende deze bepalingen ook een zware aderlating voor de Duitse industrie: een flink deel van de steenkolen- en staalproduktie ging verloren. Verder werd het Duitse leger beperkt tot honderdduizend man. In het beruchte artikel 231 uit het Verdrag tenslotte werden Duitsland en haar bondgenoten aansprakelijk gesteld voor alle schade en verliezen die zij tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden veroorzaakt. Het was vooral Frankrijk geweest dat tijdens de onderhandelingen over het Verdrag had gehamerd op een harde aanpak van Duitsland. 

De verontwaardiging in Duitsland over het Verdrag van Versailles - en vooral over artikel 232 - was enorm. Men had gehoopt, dat het feit dat Duitsland een democratie was geworden, de geallieerden vergevingsgezind had gestemd. Ook was men van een matigende invloed van de Verenigde Staten uitgegaan. Het verdrag bracht daarom een grote schok teweeg onder de Duitse bevolking. De Rijksdag kon echter door de dreiging van een geallieerde bezetting niet veel anders doen dan het verdrag ratificeren. 

*

Nederland


Het Nederlandse volk en regering voelden zich hierbij bijzonder veilig. Duitsland was ontwapend en stond onder zware geallieerde controle. Het gevoel van veiligheid werd nog vergroot door de oprichting van de volkenbond waar Nederland zich in maart 1920 aansloot. ( In 1934 werden Nederlandse mariniers naar Saarbrücken gestuurd in het kader van de Volkerenbond.)
 
De Amerikaanse president Woodrow Wilson was de drijvende kracht achter de oprichting van de volkenbond, maar Amerika deed uiteindelijk zelf niet mee omdat het de vrije hand wilde hebben en niet gebonden wilde worden. Zo was de volkenbond eigenlijk al bij de oprichting mislukt en kon zich niet ontwikkelen tot een internationale organisatie die conflicten vreedzaam kon oplossen. Dat werd onmiddellijk duidelijk toen Hitler aan de macht kwam. [6]

De groeiende afkeer tegen militair geweld, waarvan de gruwelijke verschrikkingen van de loopgravenoorlog in hun volle omvang bekend werden gaven het aanzien van verschillende pacifistische bewegingen. Deze bewegingen kwamen alle tot de conclusie, dat de militaire uitgaven moesten worden beperkt. Ook buiten de volksvertegenwoordiging kwamen deze stromingen tot uiting in de vorm van talloze gedragen "gebroken geweertjes". [7]

Voor alle duidelijkheid : de SDAP (de voorloper van de PVDA) was tot augustus 1939 een oppositiepartij die geenszins invloed had op de bezuinigingen op 's lands defensie en heeft dus niet, zoals wel eens makkelijk en abusievelijk wordt aangenomen, bijgedragen aan de verslechtering van 's lands defensie. 

De Nederlandse staatsschuld was in vijf jaar tijd tot bijna twee miljard gestegen. Een astronomisch bedrag voor toen. De scheepvaart lag bijna stil en de industrie was weggekwijnd. De 'nooit meer oorlog' stemming deed zich ook op partijpolitiek en religieus terrein gelden. 
Het blad 'kerk en vrede' pleitte onverholen voor dienstweigering. Anarchisten en revolutionair-socialisten en de communisten stonden eensgezind achter de leus, ' geen man geen cent voor het militarisme'. [7]

Op straat kregen de officieren in uniform meer dan eens de term 'landopvreter' naar hun hoofd geslingerd. Minister H.P. Marchant van de Vrijzinnig-Democratische Bond ging zelfs in de Tweede Kamer zover te zeggen 'dat het beroepskader moest worden uitgebrand'. Bij dit alles kwam nog dat het Nederlandse volk ook al vóór 1914 bepaald geen hoge dunk van het beroepsleger had. Eerbied voor de militair zoals in de ons omringende landen was er bij ons nooit geweest. Een en ander versterkte natuurlijk nauwelijks het toch al niet zo hoge moreel in de strijdkrachten.[7]

Met de bezuinigingen werd haast gemaakt. De oorlogsbegroting van 1920 werd door de Kamer zelfs zo gekortwiekt, dat de betrokken minister er de brui aan gaf en heenging. Anderhalf jaar later - de algemene dienstplicht was intussen afgeschaft en de loting opnieuw ingevoerd - verdween ook zijn opvolger, minister -generaal - Pop, van het toneel nadat zijn voorstellen inzake de lichting 1921 waren afgewezen. 

Met liefst 71 tegen 9 stemmen besloot de Kamer om 10.000 van de 23.000 man van de lichting 1921 niet op te roepen. Aan de forten werd al geruime tijd niet meer gewerkt. Dit had, tussen haakjes, tot gevolg dat de verdedigingswerken van de Vesting Holland er in 1939 nog zo bij lagen als in 1890.[7]

Financiële problemen bleven aan de orde van de dag. De sterk gestegen uitgaven wogen niet op tegen de dalende inkomsten. Zowel belastingverhoging als bezuinigingen stuiten op grote weerstanden.

De posten van Nederlandse militaire attachés bij de gezantschappen in het buitenland werden wegbezuinigd. Pas in 1936, toen de dreiging duidelijk werd, werden zulke functionarissen weer aangesteld.[7]

Op 14 december 1921 wist de nieuwe minister van Oorlog, J.J.C. van Dijk, de Dienstplichtwet 1922 door de Tweede Kamer te loodsen die zestien jaar niet werd veranderd. Gezien de economische problemen waar de regering voor stond was het een redelijk compromis maar de daarin toegezegde verbeteringen werden nimmer gerealiseerd wat gevolgen kreeg die tot in 1940 hebben doorgewerkt. De wet mocht dan een aanvaardbaar compromis zijn maar voor het leger kwam zij uiteindelijk neer op een grote achteruitgang.

  • De eerste oefening werd van acht op vijf maanden teruggebracht.

  • In zg. "vooroefeninstituten" konden de dienstplichtigen hun opleiding buiten de kazerne krijgen waardoor de dienstplichtige slechts 1,5 maand daadwerkelijk in de kazerne doorbracht.

  • De lichtingsterkte werd van 23.000 man teruggebracht naar 19.500.

  • De infanteriesectie van van vier groepen werd teruggebracht tot drie.

Ook het vestingstelsel werd gereorganiseerd. Gevormd werd de Vesting Holland met het oostfront Muiden-Utrecht-Gorkum, het zuidfront Biesbosch - Hellevoetsluis, het westfront aan de Noordzeekust en het noordfront Wijk aan Zee - Edam. De bestaande vestingwerken die buiten de Vesting Holland en de Stelling van Den Helder vielen werden in 1926 grotendeels opgeheven en nieuwe werken werden daar niet meer gebouwd.

Om het oorlogsleger te bemannen waren niet meer dan vijftien lichtingen nodig. Dat betekende dus dat oudere dienstplichtigen : huisvaders van omstreeks 35 jaar terstond bij een mobilisatie te velde kwamen. Doordat de dienstplichtigen, ondanks hun uiterst summiere eerste opleiding van vijf en een halve maand, de laatste negen jaar van groot verlof niets meer van de dienst zagen, bleef er van het geleerde na vijftien jaar natuurlijk bitter weinig over. Ook de eerste oefening en de herhalingsoefeningen voor reserve officieren waren tekort. Door de nieuwe organisatie halveerde het aantal beroepsofficieren en de onderofficieren tot minder dan de helft.

Het kwam er kort en goed op neer dat Nederland in vredestijd in feite geen leger bezat, doch slechts een verzameling van schooleenheden, twee bataljons per regiment infanterie. De totale numerieke sterkte van de Landmacht, militairen in opleiding plus de beroepsmilitairen, bedroegen nauwelijks meer dan 20.000 man. [7] Het aantal beroepsofficieren van de landmacht liep gestadig terug: van 1050 in 1918 tot 625 in 1936.[9]  

*

 

Bezuinigingen

In de daarop volgende jaren kwamen er in Nederland nog tal van bezuinigingen bij, waar links en rechts in de politiek eendrachtig aan meewerkten. In 1923 werd de roemruchte "Vlootwet", welke in een versterking van de Indische vloot voorzag, door de kamer verworpen. Te duur. De regering bood haar ontslag aan. Wel werd er nog eens een bezuiniging van tien miljoen gulden voor het beroepspersoneel doorgevoerd.

© IISG

Een affiche van Willem Papenhuyzen, Onze vloot, 1923

In 1930 wordt alsnog, na hevige protesten, de vlootwet aangenomen, die voorzag in de bouw van één lichte kruiser, De Ruyter, zes onderzeeboten en zes torpedobootjagers.

*

In 1927 bedroeg de oorlogsbegroting slechts 59 miljoen gulden, waarvan later nog het een en ander zou worden afgeknabbeld. De wereldcrisis die in 1929 inzette, leidde tot verdere bezuinigingen. Twee jaar later werd een deel van het beroepspersoneel op non-actief gesteld.
Het nieuw gevormde Ministerie van Defensie besloot in 1931 en 1932 geen legeroefeningen te houden en de herhalingsoefeningen uit te stellen.
Eind 1930 waren er in Nederland rond de 250.000 werkelozen. In 1936 bereikte het aantal werklozen een wel droevig hoogtepunt met om en nabij 630.000 geregistreerde werklozen (23,5 %).
Niet in cijfers te vangen is de daarmee samenhangende ellende.

Omstreeks 1931 noopten de economische omstandigheden tot ingrijpende bezuiniging op de rijksuitgaven. Aan de "commissie Welter" werd opgedragen de regering daaromtrent te adviseren.
In haar rapport was deze commissie evenwel van mening; [10]

  • "Dat op de defensiebegroting reeds zodanig was bezuinigd dat met behoud van de bestaande organisatie geen mogelijkheden tot bezuiniging op grote schaal meer aanwezig waren."

Zij achtte verdere beperking van kredieten voor aanschaffing van materieel enz. niet verantwoord en een verhoging bij de landmacht zelfs noodzakelijk.

In het najaar van 1933 was de nieuw geïnstalleerde bezuinigingscommissie "Idenburg" evenwel gekomen tot een bezuiniging van 102 miljoen op een begroting van 587 miljoen gulden. Waarbij hun tevoren was medegedeeld dat de bedoelde commissie de voorstellen moest doen en de beoordeling van de toelaatbaarheid aan de regering over moest laten
Voorgesteld werd o.a. een salarisverlaging van 13 % voor ongehuwde en 8 % voor gehuwde ambtenaren en een verlaging van de werklozensteun met 15 %. 

 

Uit een stripverhaal (1935) over het leven van Colijn van Leendert Jordaan (1885-1980)

*

De omwenteling

In München leidde op 29 januari 1923 de partijleider Hitler, een voormalige gefreiter uit Bohemen, de eerste Reichsparteitag van de NSDAP in. Hij hield een onstuimige rede, waarin hij de opzegging van het verdrag van Versailles eiste. Overal had de partij voor vlaggen gezorgd en de deelnemers ( 6000 man SA) aan het congres liepen met armbanden waarop het partijteken, het hakenkruis, stond. 
De wereld zou nog van hem horen. Maar eerst moest het Duitse volk van haar democratie afgeholpen worden om zijn verwerpelijke ideeën in praktijk te kunnen brengen. 

Een poging van de partijleider om op 9 november van dat jaar in Beieren de macht te grijpen mislukte. Er vielen 16 doden.
Op 1 april 1924 werden de plegers in een "Volksgericht" in 24 procesdagen tot een milde straf van 5 jaar veroordeeld. De NSDAP werd verboden, welke in 1925 weer werd heropgericht. Gevangen, dankzij de familie Wagner in alle comfort overigens, in cel 7 van de vesting Landsberg aan de Lech schreef hij met behulp van Rudolf Hess zijn boek Mein Kampf, een geschrift vol haat en opruiing. 

Op bladzijde 1 van zijn demonische werk schreef hij:[11]

  • Ik beschouw het als een gelukkige bestemming dat het lot juist Braunau a/d Inn tot mijn geboorteplaats bestemde. Want dit stadje ligt aan de grens van die twee staten, waarvan de hereniging voor ons jongeren een levenstaak is die met alle middelen doorgevoerd moet worden.
    Duits-Oostenrijk moet weer terug naar het grote Duitse moederland, en dat niet uit economische overwegingen. Neen, neen, zelfs wanneer deze hereniging van economisch standpunt onverschillig of zelfs schadelijk was, moest zij toch tot stand komen. Gelijksoortig bloed behoort in een gemeenschappelijk rijk.
    Zolang het Duitse Rijk niet zijn eigen zonen een gemeenschappelijk staat geschonken heeft, bezit het geen moreel recht op koloniale politiek. Eerst wanneer de rijksgrens de allerlaatste Duitser omsluit, zonder hem de zekerheid van voeding te kunnen garanderen, ontstaat uit de nood van het eigen volk het morele recht vreemde grond en bodem te verwerven. De ploeg is dan het zwaard, en uit de tranen van de oorlog ontspruit voor de komende geslachten het dagelijks brood.

Daar stond het, zwart op wit! Maar weinigen namen het serieus.

In 1925 stond de partijleider met zijn boek echter al weer op straat. Intussen hadden de Fransen in 1924 het Ruhrgebied verlaten. Er was een overeenkomst gekomen over de Duitse herbetalingen.

 

In 1932 verkreeg Hitler het staatsburgerschap van Duitsland. Uit onderzoek bij die aanvraag was gebleken dat zijn achternaam feitelijk Schicklgruber was, maar hij had de verbasterde naam aangenomen van de man (Hiedler) die eerder met zijn moeder getrouwd geweest was. Zijn familie bestond niet meer, hij ging als Führer het Derde Rijk in als "mann ohne familie".

Verkiezingen nov. 1932.

Ondanks het feit dat Hitler door Von Hindenburg in de verkiezingen was verslagen, werd hij door de bemiddeling van industriëlen en bankiers en de steun van Von Papen op 30 januari 1933 door Von Hindenburg benoemd als Rijkskanselier (minister-president). Men dacht de macht van de NSDAP door opname in de regering in te kapselen. 
Hij NAM dus niet zelf de macht : hij KREEG die macht van Von Hindenburg!
Uit angst voor het ‘rode gevaar’ steunde een deel van de elites een fascistische machtsovername.

 

Rijksdagbrand. [12]

Op 27 februari 1933 stond plotseling, hoogst waarschijnlijk met medeweten van naziekopstukken, het eerste Duitse gebouw in brand, het rijksdaggebouw. 

Na een chaotisch "bruin" proces werd uiteindelijk een jaar later de van communistische sympathieën verdachte Nederlander Marinus van der Lubbe als schuldige aangewezen en ter dood veroordeeld.

Hitler maakte er handig gebruik van. De dag na de Rijksdagbrand kondigde hij een aantal noodverordeningen af die in de Rijksdag werden aangenomen. Het waren zuiver verordeningen, uitgevaardigd met het oog op een noodtoestand: deze wet diende "ter leniging van de nood van volk en rijk". Deze wet, of machtiging, maakte het de Rijkskanselier mogelijk om de komende vier jaar zonder inspraak van de Rijksdag te regeren. Alleen van de sociaal-democratische SPD stemden de 94 SPDérs tegen. De overige 26 SPD-parlementariërs waren niet aanwezig omdat deze inmiddels waren gearresteerd door de bruine bende van de Rijkskanselier of waren naar het buitenland gevlucht.

Volgens de bewoordingen en volgens de bedoeling waren het echte communistenverordeningen. Maar gauw, verduiveld gauw, zouden ze op onbeperkte wijze op alle mogelijke terreinen toepassing vinden. Iedere rechterlijke controle op schendingen van de wet door staatsorganen hield hiermee op. - De bruinhemden en de SS konden hun gang gaan. -
Joden, Christenen, leden van de "Stahlhelm", vrijmetselaars, leden van het Centrum en de Duits-nationale partij, zangverenigingen en verbruikerscoöperaties, allen maakten mettertijd kennis met dit nieuwe politierecht, dat uit de verbijsterende vlammenzee aan de Königsplatz een schijn van recht putte om een heel volk van zestig miljoen aan het schrikbewind uit te leveren.

Spoedig waren burgers een zeldzame uitzondering in het gebruinde straatbeeld van de steden. Zij werden of als buitenlanders aangestaard of golden als verdacht. Het zou een heel jaar duren voordat deze bruine pracht - dan echter plotseling en bijna geheel - weer verdween. Pas de schoten van de 30ste juni verscheurden het drogbeeld als zou alleen laaiend  enthousiasme zulk een inflatie van de uniform hadden veroorzaakt. [12]

Nu kon hij zijn demonische theorieën, neergelegd in 'Mein Kampf", ten uitvoer brengen. 
In maart 1933 al zette de nieuwbakken Rijkskanselier de eerste stap naar de dictatuur, het parlement werd buiten spel gezet. Elke Duitser kreeg een baan toegewezen in de  - iets wat toen nog niet zo werd benoemd -  oorlogsindustrie. Vakbonden werden verboden. Elke Duitser moest lid zijn van het "Arbeidersfront" welke gestuurd werd door de NSDAP. De SA, de bruinhemden, zorgden voor de controle en corrigeerde, gewoonlijk met geweld, waar nodig.

Om de nazi-propaganda wijd te verspreiden werden massaal radio's geproduceerd, de zogenaamde "Volksempfänger", welke voor slechts 76 RM te koop werden aangeboden. Langzaam nam de "Partij" alle regie over van het maatschappelijk leven en slechts weinige Duitsers wilden ervan beticht worden geen deel uit te maken van het nieuwe derde rijk. Sluipenderwijs werd het Duitse volk rijp gemaakt voor de oorlog.
In volgende stappen werd het Duitse volk tegen de Joodse inwoners opgehitst en in mei vonden boekverbrandingen van "on-Duitse" boeken plaats.

Het was Erich Eyck, de geschiedschrijver van de Weimarepubliek, die in verband met Hitler een passage - een universele passage is gebleken! - aanhaalde uit Goethe’s autobiografie waarin deze, vermoedelijk vooral beïnvloed door het gadeslaan van Napoleons opkomst en ondergang, geschreven had over menselijke persoonlijkheden waarin een geheimzinnige, demonische kracht domineerde: [9]

  • Het zijn niet altijd de voortreffelijkste mensen, noch aan geest noch aan talenten, en zelden bekoren zij door de goedheid des harten; maar een geweldige kracht gaat van hen uit en zij oefenen een ongelooflijke attractie uit op alle menselijke wezens…. Alle verenigde zedelijke krachten zijn jegens hen machteloos; het is vergeefs, dat het deel van de mensheid dat meer inzicht heeft, hen verdacht wil maken als bedrogenen of als bedriegers - de grote massa wordt door hen aangetrokken. Zij zijn door niets anders te overwinnen dan door het heelal zelf waarmee zij de strijd aanbonden -

Na Hitlers machtsovername bevond Duitsland zich in de greep van de nazi-terreur en de "Gleichschaltung", het onder NSDAP gezag brengen van het maatschappelijk leven. De paramilitaire organisatie SA was hier al verworden tot een afschuwelijke moordcentrale die zich boven elke wet verheven voelde en naar believen tegenstanders om zeep bracht.
Diverse concentratiekampen voor "politieke" tegenstanders waren in het kader van de "Gelijkschakeling" al ingericht.
De andersdenkenden belandden in die concentratiekampen, of werden eenvoudigweg omgelegd.

Ook zijn de eerste acties begonnen tegen de Joodse bevolking. Er werd een algemene oproep gedaan om Joodse zaken te boycotten. In ijltempo werden op sleutelposities in de regering en in de deelstaten nazi's benoemd, tegenstanders werden middels schijnprocessen achter de tralies gezet of, als dat niet lukte, simpelweg vermoord. De macht van de deelstaten werd volledig ondergeschikt gemaakt aan het centrale gezag in Berlijn.

 

De nacht van de lange messen.

De "democratisch gekozen" Reichskanzler was constant bevreesd voor een coup. De dictator was bevreesd dat Ernst Röhm, stafchef en feitelijk leider van de SA, het bruingeüniformeerde nazi-partijkorps dat onder zijn leiding zoveel had bijgedragen tot zijn Machtübernahme met zijn machtige drie miljoen man tellende organisatie de kleinere Reichswehr omver zou werpen. 
Zijn paladijnen waren voor de macht van Röhm en zijn SA bevreesd. En ook de industriëlen van Krupp, Glöckner en IG Farben konden niet leven met de socialistische ideeën van Röhm. Bovendien stond de SA met Röhm Hitlers plannen in de weg, hij wilde de Reichswehr gebruiken voor zijn doel.
 
Op 30 juni 1934 en opeenvolgende 24 uur werden in Duitsland een 200-tal bruinhemden in de eerste grote massale moordpartij geliquideerd (Röhm-putsch) waaronder Ernst Röhm. In één klap had hij alle critici, en niet alleen uit de bruine kring, aan de kant gezet en koos de kant van de Reichswehr die hij in de toekomst nodig had om zijn zogewenste Lebensraum te creëren. 

Die nacht ging de geschiedenis in als "de nacht van de lange messen". 
De gevolgen van Röhm-putsch werden in de dagen daarna snel duidelijk. De SA was als militaire macht uitgeschakeld met behulp van de SS. De SS kreeg het nu voor het zeggen in het wetteloze Reich. Het reguliere leger, althans de legerleiding, de generaals van de oude Reichswehr, hadden goedkeurend laten gebeuren dat het bruine gespuis aan de kant werd gezet. Zij zouden daar spijt van krijgen maar het was te laat. De SA was dan wel een uitgeschakelde ordeloze, buiten de "wet" geplaatste bende, maar er trad een onwezenlijk gewetenloos instituut voor in de plaats.

Nadat in augustus 1934, na de Röm-putsch, de opperbevelhebber van de Reichswehr, gen. Blomberg, na een intrige werd weggewerkt en nadat Hitler met behulp van Goering ook zijn minister van Oorlog, generaal Fritsch von Blomberg, had weten weg te werken promoveerde hij zich tot minister van Oorlog en opperbevelhebber van de Reichswehr, die dan officieel Wehrmacht ging heten. 

De Gestapo (Geheime Staatspolitie) werd opgericht. Wat later werd de reguliere politie ondergeschikt gemaakt aan deze gewetenloze organisatie waardoor de gewone politieagent een handlanger werd van de nazi-politiek. Deze organisatie zou de staatsterreur gaan uitvoeren in zowel Duitsland als de later onderworpen staten. 

De top van de Reichswehr, die gewend was bevelen te ontvangen en niet te geven, zag wat er gebeurde, was verlamt, wilde wel, maar was niet bij machte om op te treden tegen een combinatie van zoveel laaghartigheid, zoveel barbaarsheid, zoveel teugelloosheid van de Gestapo van Goering. 

De legerleiding liet de laatste kans voorbijgaan om van zichzelf uit de dingen te beïnvloeden. Omdat de generaals geen besluit durfden te nemen, waren de demonische tegenspelers hun voor. De Reichswehr gleed af naar het nazisme en moest de consequenties dragen. Zij vermoedden dat zij de oorlogsfakel mochten onsteken - en oorlog stond gelijk met wereldoorlog. Zij kregen daarin gelijk, de nieuwe machthebber verklaarde dat alle officieren de eed van trouw aan de Führer persoonlijk moesten afleggen, aan de Führer als opperbevelhebber van de strijdkrachten. Die eed woog even zwaar als de eed op de Keizer. [12]

Humorloos, verbitterd en rancuneus. Hem ontbraken menselijke kwaliteiten, was onbetrouwbaar en had geen duidelijke morele principes.

 

Na het overlijden van Rijkspresident Hindenburg op 2 augustus 1934 eigende hij zich middels een "volksstemming" - 90% stemden voor - de functie van Hindenburg toe als Rijkspresident en was voortaan Führer und Reichskanzler. In vage vorm deed hij zijn plannen voor "Lebensraum" uit de doeken. 
Zijn populariteit zou nog verder groeien door zijn omvangrijke werkgelegenheidsprogramma's, de daaraan gekoppelde herbewapening en de "terugkeer" van het Saarland en het Rijnland.

In weerwil tegen het verdrag van Versailles voerde in maart 1935 de Duitse dictator de Algemene Dienstplicht (der allg. Wehrpflicht) in waardoor de legersterkte in het oosten van de officieel toegestane 100.000 op 550.000 man kwam [36 Divisies] en startte de herbewapening. Hij gokte goed, het zag er niet naar uit dat Engeland en Frankrijk militair zouden reageren. Beide landen hadden hun legers na de miljoenen verslinde eerste wereldoorlog verwaarloost.

Hij luisterde deze maatregel op met een militaire parade. Voor binnenlandse consumptie was het om te laten zien dat Duitsland weer op de kaart stond en naar buiten was het een waarschuwing. In september trad er de anti-joodse wetgeving in werking.

Terwijl hij er aan dacht hoe zijn oorlogsplannen uit te voeren bralde hij zijn uitbundig juichende "gelijkgeschakelde" volk toe dat hij hen vrede beloofde. Of zijn volk hem geloofde? Velen waarschijnlijk wel, ook zij waren oorlogsmoe, zijn tegenstanders wist hij duidelijk niet te overtuigen.

*

Duitse industrie. [93]

De Vrede van Versailles was een gedicteerde vrede, opgelegd door de overwinnaars, die voor de verliezer slecht en – zo men wil – onrechtvaardig uitpakte. Versailles dicteerde dat Duitsland werd gedemilitariseerd. De Reichswehr, het kleine beroepsleger, voelde zich door de afgedwongen minuscule omvang in het diepst van zijn eer gekrenkt en de Duitse industrie was vanzelfsprekend woedend over het verbod om goederen van (semi) militaire aard te produceren. De chef van de Reichswehr, generaal majoor Hans von Seeckt, nam het initiatief om het `gif van Versailles’ – zoals hij de ontwapeningsclausules noemde – te `neutraliseren’, en hij heeft dat met veel succes gedaan. 

Duitsland sloot overeenkomsten op militair gebied met de Sovjet-Unie, de andere paria van Europa. De technisch onderontwikkelde Sovjet-Unie wilde profiteren van de geavanceerde Duitse technologie, in ruil waarvoor ze productievoorzieningen beschikbaar stelde. De Duitse bewapeningsindustrie ging het in deze periode niet zozeer om winst dan wel om de instandhouding en uitbreiding van zijn technische kennis. De verdragen tussen Moskou en Berlijn voorzagen in de oprichting op Sovjet-territorium van opleidingscentra voor piloten en tankbemanningen. Daarnaast stelde Moskou faciliteiten ter beschikking om nieuwe gifgassen, explosieven, tanks, vliegtuigen en geschut te ontwikkelen en te testen. Vanuit het besef dat kennis en know-how niet verloren mochten gaan, heeft de Duitse wapenindustrie de kans aangegrepen om in de Sovjet-Unie van Lenin oude technieken te perfectioneren en nieuwe te ontwikkelen. 

De financiering van deze projecten vond plaats met medewerking van zowel de Duitse als de Sovjet regering. Bedrijven die zich met meer of minder succes in het Sovjet-avontuur hebben gestort waren JUNKERS (vliegtuigen), KRUPP en RHEINMETALL (munitie en bewapening), IG FARBEN (chemie, munitie en gifgassen) ZEISS (militaire optiek), de kolen-en staalfabrikanten STINNES en GUTEHOFFNUNGSHÜTTE, BLOHM & VOSS (scheepsbouw) en vliegtuigbouwer ALBATROSWERKE. De productie van gifgassen werd in handen gelegd van een Sovjet-Duitse joint venture BERSOL AG . 

Ook elders in Europa ontplooiden Duitse bedrijven grote activiteiten en produceerden daar de goederen die ze in Duitsland niet mochten maken. In Nederland, waar KRUPP zich bij een ingenieursbureau had ingekocht, ontwikkelde het bedrijf onderzeeërs die in Rotterdam (bij de werf FEIJENOORD), Finland of Spanje werden gebouwd. Duitse marinebemanningen werden in Finland en Spanje maar ook in Turkije, opgeleid. KRUPP ging voorts nauwe betrekkingen aan met de Zweedse wapenfabriek BOFORS en heeft in Zweden met succes nieuwe soorten geschut en munitie ontwikkeld en geproduceerd. Vliegtuigbouwer JUNKERS vestigde zich behalve in de Sovjet-Unie ook in het Zweedse koninkrijk en ontwikkelde daar de `K 47’, waaruit de gevreesde duikbommenwerper JU-87 (de `Stuka’) zou voortkomen, en collega DORNIER bouwde zijn vliegtuigen in Konstanz, pal over de grens met Zwitserland. Dat land was overigens (net als Nederland) een geliefde vestigingsplaats van Duitse wapenfabrikanten. 

In Nederland streken ook een aantal Duitse banken neer om al die buitenlandse activiteiten te kunnen financieren. In Londen, de financiële wereldmarkt van toen, konden de banken (vaak nauw gelieerd aan de grote industriële concerns) na Versailles niet meer terecht. Behalve KRUPP hebben ook bedrijven als ZEISS, SIEMENS (militaire elektronica en vuurleidingsystemen), LEICA (militaire optiek) en DORNIER zich in Nederland gevestigd. Aan de bedrijfsnaam viel de Duitse invloed meestal niet af te lezen. Zo had SIEMENS een overeenkomst gesloten met HAZEMIJER-APPARATEN in Hengelo en opereerde sindsdien onder de naam HAZEMIJER-SIGNAAL. We beperken ons wat Europa betreft tot deze voorbeelden. In de Verenigde Staten waren Duitse bedrijven als BOSCH (elektronica), SCHERING (farmaceutica), KRUPP, RÖHM & HAAS (plastics) en niet te vergeten IG FARBEN diep in de Amerikaanse economie gepenetreerd. Alle genoemde concerns bestaan heden ten dage nog, al werd IG FARBEN na de Tweede Wereldoorlog opgedeeld in een aantal bedrijven waarvan BASF, HOECHST en BAYER de bekendste zijn. 

In vrijwel alle gevallen werd gebruikt gemaakt van stromannen om de identiteit van de werkelijke Duitse eigenaars te verhullen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren veel Duitse dochterondernemingen in de VS als vijandelijk bezit geconfisqueerd en verkocht. Na verloop van tijd zagen de moederbedrijven hun kans schoon om via intermediairs hun dochters weer terug te kopen. Daarbij werd gebruik gemaakt van ingewikkelde technieken want de identiteit van de eigenaar moest immers geheim blijven. Dit verschijnsel wordt aangeduid in het Engels als cloaking en in het Duits met Tarnung. 

Cloaking is van groot belang geweest voor de penetratie van Duitse concerns in buitenlandse economieën. Aanvankelijk in de jaren twintig – waren handelstechnische, fiscale en monetaire motieven de belangrijkste drijfveer achter de camouflage van Duitse bedrijven in het buitenland. Oorlog speelde in dat stadium nog geen rol, maar dat werd met het naderen van 1939 en de snel groeiende kans op oorlog anders. 

Er zijn legio manieren om bedrijven en ander bezit (aandelen, patentrechten, trade marks etc.) zodanig te camoufleren dat ze niet langer als (bijvoorbeeld) Duits eigendom worden herkend. Vaak werd de hulp ingeroepen van `vertrouwensmannen’ (bijvoorbeeld burgers van het gastland waarmee contractuele afspraken waren gemaakt), genaturaliseerde Duitsers die de nationaliteit van het gastland hadden aangenomen, of burgers van neutrale landen omdat hun bezit in oorlogstijd niet kan worden geconfisqueerd. 

Duitse banken zagen toen Nederland als een geschikt land om hun buitenlandse activiteiten te financieren. De Nederlander Fentener van Vlissingen speelde een belangrijke rol bij deze Duitse activiteiten in Nederland. Dat gebeurde in tal van landen en dat verklaard volgens historici waarom Duitsland onder Hitler zich veel sneller kon bewapenen dan andere landen. 

*

Van Reichswehr naar Wehrmacht. [14]

De Duitsers waren in het verdrag van Versailles toegestaan een landleger zonder dienstplicht te vormen van 7 infanteriedivisies en 3 cavaleriedivisies, vormende twee legerkorpsen welke een grootte mochten hebben van 100.000 man, zonder tanks en zonder vliegtuigen.
Hier golden twee tijdzones voor de opbouw van de Reichswehr: 

  1. Vóór 1935 gebeurde alles in het verborgene vanwege het verdrag van Versailles. 

  2. Na 1935, onder Hitler, gebeurde dat openlijk.

In Duitsland was tijdens de gehele eerste wereldoorlog geen schot gevallen, het Keizerlijke leger functioneerde dus na de overgave in 1918 nog volledig. Dat leger was ook niet verslagen vond men toen in militaire kringen maar door de "Novembermisdadigers" door een dolkstoot in de rug ten val gebracht.
In grote getale werd door de terugkerende oud-strijders in Duitsland na de capitulatie vrijwilligerskorpsen opgericht: Freikorpsen. Een schatting geeft aan dat tussen 1918 en 1923 grofweg 250 Freikorpsen waren opgericht. Deze Freikorps eenheden hadden ten doel de communistische revolutie in Duitsland te bestrijden. Na de oprichting van de Weimar Republiek diende deze Freikorpsen, ook onder het mom van sportverenigingen, welke toen al een omvang hadden van ongeveer 400.000 man als militaire basis voor de Voorlopige Reichswehr die in het verdrag van Versailles was toegestaan. 
 
Die voorlopige Reichswehr werd, omdat het leger niet was verslagen en men het beste personeel kon kiezen, een professionele organisatie onder leiding van Ludendorff. Luddendorff had lak aan het verdrag van Versailles en de nieuwe Weimar staat en ging zijn eigen weg.

In 1922 sloot de Duitse regering met de Sowjet-Unie het verdrag van Rapallo, een bilateraal akkoord waarin de legerleiding een geheime militaire clausule liet opnemen. Er kwam een nauwe samenwerking tot stand, Duitse militairen mochten in de Sovjet-Unie oefeningen houden en gaven instructie aan het Rode leger. Zo bleef de geoefendheid van beide legers op peil en werden in de Sovjet-Unie Duitse tankbemanningen en piloten opgeleid. In Duitsland zelf werden talrijke paramilitaire organisaties opgericht. 
 
Zo ontstonden sportverenigingen van diverse disciplines waaronder de vliegsport. In 1926 sloot men met de Russen een verdrag voor het gebruik van vliegveld Lipezk waar jachtvliegers werden opgeleid. Tussen 1925 en 1933 keerden ongeveer 120 officieren, de beste uit de eerste wereldoorlog, als gekwalificeerd jachtvlieger terug in Duitsland welke als piloten gingen fungeren in de pas opgerichte Lufthansa. In 1935 werden op bevel alle vliegsportclubs ondergebracht in het Nazi Fliegerkorps (NSFK). Niet lang daarna werden de eerste Jagdgeswaders opgericht. 

Van "politie" naar parachutist.  [14]

Minder dan een maand na de machtsovername door de nazi's werd op 23 feb 1933 door Göring een kleine parachutisteneenheid uit de 414 man tellende "Polizeiabteilung Wecke zbV" samengesteld. Deze eenheid kreeg op 17 juli de naam, "Landespolizeigruppe Wecke zbV" en op 22 december de naam "Landespolizeigruppe General Göring". 
Op 1 april 1935, na de invoer van de dienstplicht, kreeg deze groep de naam, "Regiment General Göring". Majoor Wecke gaf het commando over aan Oblt. F. Jakoby en de eenheid werd overgebracht naar de Luftwaffe en trad op als kader voor toekomstige Fallschirmtruppe.
Vrijwilligers werden snel gevonden en er werd begonnen met de training. In mei 1936 werd majoor Bruno Bräuer als commandant aangewezen. In feb 1936 werd in Stendal de Fliegerschule opgericht.
De meest belangrijke gebeurtenis was dat K. Student werd benoemd als Inspekteur der Fliegerschule. Onder zijn gezag groeide de Fallschirmtruppe uit tot een elite-eenheid welke op 1 juli 1938 bekend werd als "7 Flieger Division".

Zo kon het dat toen Hitler in 1935 de algemene dienstplicht en de herbewapening weer instelde hij over een goed geoefende en uitgeruste krijgsmacht kon beschikken.

*

De populistische waarheid van de NSB

Een gevaar van het populisme is dat het een volkswil veronderstelt die eenduidig en onmiddellijk kenbaar zou zijn. Het ’volk’ heeft een heldere opvatting die in de bestaande, door elites gedomineerde machtsverhoudingen wordt veronachtzaamd en miskend en die dankzij populistische partijen en haar leiders wel naar voren wordt gebracht. Dat verdraagt zich niet met een democratieopvatting waarin minderheden centraal staan en met een democratische praktijk van pluriformiteit.

Het leiderschap is hiërarchisch gebonden aan één persoon rondom wie een zekere cultus van persoonsverheerlijking is ontstaan. Deze wijst naar willekeur op niet-transparante wijze geestverwante anderen aan voor beschikbare politieke functies. Over selectie en benoeming wordt geen verantwoording afgelegd, noch over de politieke koers en het gevoerde beleid. De macht van de leider wordt dus niet gecontroleerd. En bij gebrek aan een democratische partijstructuur zijn de volgelingen geen gelijkberechtigde partijleden, maar veeleer discipelen en aanhangers zonder inspraak.

Ideologisch pretendeert de beweging nationalistisch te zijn: men heeft voortdurend de mond vol over ‘Nederland’, het verondersteld Nederlands nationaal belang en over de noodzaak trots op Nederland te zijn.

Ook dit nationalisme is hoofdzakelijk autoritair, anti-democratisch en anti-liberaal. Het gaat niet om de civiele variant van nationalisme, maar om de etnisch populistische variant, niet om de bevolking van Nederland als geheel, maar om het Nederlandse volk als een veronderstelde etnische groep. Het etnisch populisme is typisch een anti-beweging, een tegenpartij, heeft een ‘eigen volk eerst’-mentaliteit, is anti-intellectueel, grossiert in simplismen en vijandbeelden, neemt het niet zo nauw met de waarheid en denkt zwart-wit in etnische termen van wij en zij.
 

Een interpretatie van wat Menno ter Braak schreef in 1937 in zijn "Nationaal Socialisme als rancuneleer."

  • En in dat tijdsgewricht zien we in Europa een politieke beweging ontstaan die niets anders doet dan ressentiment exploiteren. Bezig met het stimuleren van boosheid, niet werkelijk geïnteresseerd in oplossingen en die geen ideeën heeft. Een beweging die ook geen oplossingen wil, omdat ze de misstanden nodig heeft om te kunnen blijven schelden en haten. Want dat is de belangrijkste karakteristiek: schelden om te schelden en haten om te haten. Het maatschappelijk ressentiment wordt botgevierd op een zondebok die de schuld krijgt van alles. Tegelijk beschouwt deze beweging zichzelf als het eeuwige slachtoffer van ‘links’ of ‘de elite’, en koestert ze een diepe weerzin jegens intellectuelen, kosmopolieten en iedereen die en alles wat ‘anders’ is. Deze politiek wordt niet zozeer gevoed door domheid maar door halfbeschaving, te herkennen aan het voortdurend gebruik van slogans en frasen. Het is een reactionaire politiek die stelt dat alles vroeger beter was en dat alles beter wordt als het eigen volk gezuiverd is van volksvreemde elementen die altijd alles verpesten’.

"Wij zullen", orakelde Mussert  in maart 1936 naar zijn 16.000 partijleden:

  • Wij zullen het volk bevrijden uit de knechtschap der politieke partijen.

De NSB-kijk op de wereld werd verwoordt door Het Nationale Dagblad en het weekblad Volk en Vaderland. In 1939 kalfde de aanhang van de partij snel weer af. Bij de Statenverkiezingen van 1939 was het percentage NSB-stemmers ten opzichte van de top in 1935 gehalveerd.

Zij die Duitsland als ideaal zagen, hadden klaarblijkelijk niet in de gaten dat de meeste Duitsers onder het nazi-bewind in de oorlogsindustrie aan het werk waren gezet en de aangelegde autobanen eveneens een oorlogsfunctie hadden. 

Zij reageerden verheugd dat in Duitsland alle vakbonden, de vrije pers en politieke partijen verboden werden. De gelijkschakeling onder het NSDAP gezag was aan hun ontgaan. Ook was hun ontgaan dat tegenstanders van de nazi's in een concentratiekamp belandden en letterlijk monddood werden gemaakt.

Deze oorlog in vredestijd eiste in Duitsland in het dagelijkse leven vroegtijdig zijn tol. De tot duizelingwekkende hoogtes stijgende bewapeningsuitgaven gingen ten koste van, om maar iets te noemen, woningbouw en de eerste levensbehoefte van de Duitse burger. Er waren te weinig grondstoffen en deviezen en al gauw ook te weinig arbeidskrachten. [15]

*

 

Hernieuwd inzicht.

Si vis pacem, para bellum.

Ongerust was men geworden in Nederlandse officierskringen, met name die van de Hogere krijgsschool. Een daar in de winter van '34-'35 uitgevoerde strategische oefening op de kaart had duidelijk gemaakt dat ons land tegen een onverhoedse aanval van Duitsland vrijwel weerloos zou zijn. De directeur van de Hogere Krijgsschool bracht dit in "geheime persoonlijke brief" ter kennis aan de chef van de generale staf de lt. gen. l Reijnders. [7]

Reijnders hield een Duitse strategische overval niet voor waarschijnlijk. Hoewel hij vond dat de Commandant Veldleger en de Hogere Krijgsschool spoken zagen, nam hij deze brief :

De Nederlandse Regeering dient er bij het treffen van hare maatregelen van uit te gaan, dat binnen afzienbaren tijd zij, onafhankelijk van haar wil, niet slechts in een West-Europeschen oorlog kan worden betrokken, ten gevolge van een doortocht door ons gebied, doch dat daarbij van den aanvang af ernstig rekening moet worden gehouden met een directe bedreiging van ons onafhankelijk volksbestaan.  Het was dus dringend nodig uitgebreide maatregelen ter opvoering van de sterkte van het leger te nemen, als hoedanig de Chef van den Generale Staf voorstelde: Uitbreiding van het contigent tot 30.000 man, Vorming van een permanent aanwezige kern van geoefend personeel, Vorming van een bataljon pantserwagens, Invoering van infanteriegeschut met munitievoorraad, Ruimere aanschaf van vliegtuigen, aanschaffing van modern luchtdoelgeschut met munitie-uitrusting, Het leggen van infanteriegarnizoenen in Doesburg, Zutphen en Deventer, Voorbereiden van een vernielings- en versperringsplan en het aanbrengen van permanente ladingen in bruggen over de IJssel en Maas en deze door politietroepen te bewaken en zoonodig met de vernieling te belasten.

"het urgentieprogramma", toch als uitgangspunt voor een reeks vergaande plannen, die hij in februari 1935 bij de minister Deckers van defensie indiende. Waarschijnlijk gebruikte hij het als argument om meer fondsen te verkrijgen. [16] 

De voorstellen werden wegens geldgebrek vrijwel volledig afgewezen.  Alleen verklaarde de minister zich bereid om het Korps Politietroepen met ongeveer 400 man uit te breiden voor grensbewaking en het vrijwillig laten nadienen van enkele honderden dienstplichtigen. [18]

*

Bij een groeiend aantal Nederlanders begonnen de ogen open te gaan. Een van de eerste die alarm sloeg was de Rotterdamse hoogleraar Jan Goudriaan. Na de overrompelende bezetting van het Rijnland door de Duitse troepen in maart 1936 publiceerde hij een al door hem in 1935 geschreven artikel in de Groene Amsterdammer, "Te Wapen". Waarin hij opriep tot een bewapening van ons land. [7]

  • Wat staat Nederland dan op dit ogenblik te doen? Er is maar mijn vaste overtuiging maar één antwoord : wapenen en nog eens wapenen... Wij moeten van Nederland een onneembaar bolwerk maken van stelling achter stelling, dat elke mogelijkheid tot overrompeling uitsluit en dat reeds van de grenspalen af een zo taaie tijdrovende weerstand op de weg legt van elke invaller, dat strategische voordelen bij een opmars door Nederland niet meer te bereiken zijn.

Zijn klemmende oproep vond in de vaderlandse pers nauwelijks gehoor.

*

Voortschrijdend inzicht bracht in Nederland in politieke en militaire kringen langzaam maar zeker het gevoel dat er wat aan defensie gedaan moest worden. Maar dat werd pas in 1937 in concrete daden omgezet.

Aan dat voortschrijdend inzicht droeg de Duitse dictator ongewild aan bij met de bezetting van het Rijnland op zondag 7 maart 1936. Wéér gokte hij er op dat Frankrijk en Engeland niet zouden ingrijpen. 

Nadat Duitse troepen de "Wacht am Rhein" hadden betrokken liet minister-president Colijn reeds op 11 maart in een radiotoespraak weten dat een deel der dienstplichtigen die met groot verlof zouden gaan, tot nader order (vijf weken) onder de wapenen moesten blijven. Aan het slot van zijn toespraak sprak hij zijn berucht geworden vaderlijk advies aan ons volk om toch vooral maar rustig te gaan slapen. [7]

  • Uit de uitvoerige berichten en beschouwingen die in de laatste dagen in onze dagbladen verschenen heeft ook het Nederlandsche volk kunnen vernemen dat de politieke spanningen in Europa weer grooter zijn geworden. 
    Het is in verband hiermee dat de Regeering besloten heeft de dienstplichtigen van de Regimenten Infanterie en van het Regiment wielrijders die thans voor oefening onder de wapenen zijn en eerstdaags huiswaarts zouden keren tot nader order in werkelijken dienst te houden.
    De regeering vertrouwd dat het geschil op vredelievende wijze zal worden opgelost. Ik verzoek de luisteraars dan ook om wanneer ze straks hunne legerstede opzoeken even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn. En daarmee, geachte luisteraars, laat ik U over aan de verpozing die de radio U pleegt te bieden.
    Goeden avond. [9]

Doordat Frankrijk en Engeland de bezetting door Duitse troepen van het Rijnland het weer lieten bij een formeel protest, keerde de dreiging van oorlog en de winterlichting 1935/II kon op 18 april alsnog naar huis. 
Colijn werd met zijn aanbeveling 'rustig te gaan slapen' de vertolker van de heersende mening dat het wel niet zo'n vaart zou lopen. Achter de schermen toonde de premier zich echter minder gerust. Hij hield er wel degelijk rekening mee dat de Hitler zich vaker tot buitenlandse avonturen zou laten verleiden. Ironisch was dat Colijns radiorede van 11 maart juist bedoeld was als een rechtvaardiging van de veiligheidsmaatregelen, de intrekking van de verloven, die onder de bevolking op weinig populariteit konden rekenen. De kalmerende boodschap was meer bedoeld als "U kunt rustig slapen want vadertje staat waakt over u". [17]

De bezetting van het Rijnland betekende de nekslag voor de Volkenbond en het verdrag van Versailles, twee lichamen die de vrede na 1918 hadden moeten garanderen. [17]
De Duitse dictator had weer goed gegokt: de grote mogendheden, de voorgaande oorlog in het achterhoofd met miljoenen doden,  keken weer toe.

In 1923 woonde de journalist George Nypels een jaar in München om het jonge fenomeen Adolf Hitler in de bierkelders van de stad te bestuderen. Hij scheef in het Algemeen Handelsblad; 

  • Hitler is als massa-opwinder, als partijmaker, iets heel buitengewoons, van wie men zeer veel verwachten…of vrezen mag. Drie volle uren lang heb ik hem dingen horen vertellen waarvan slechts een zéér klein percentage me sympathiek was. En toch heb ik me geen ogenblik verveeld.

In 1933 werd Nypels correspondent voor het Algemeen Handelsblad in Wenen. Vol afgrijzen beschreef hij de eerste anti-joodse boycotdag in Duitsland en de opkomst van de Oostenrijkse nazi’s. Na de Anschluss in 1938 verliet hij Wenen: vrienden en kennissen werden opgepakt, kritisch schrijven was onmogelijk geworden. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij correspondent in Brussel. Hij staakt zijn journalistieke werk in 1942. 

In juli 1936 werd, op initiatief van de Ned. Indische auteur E. Du Perron, in Amsterdam door antinationaal-socialistische intellectuelen (Historicus Jan Romein en literator Menno ter Braak.) "Het comité van waakzaamheid" opgericht. Zij waren zich van het gevaar van het nationaal-socialisme bewust en wilden het bestrijden.

Een andere Nederlandse schrijver doorzag óók de kwaadaardige bedoelingen van het nazi-bewind. In 1937 al voorspelde hij al dat Europa door de nazi's zou worden aangevallen. Zijn naam was A. den Doolaard (pseudoniem van Cornelis Spoelstra). Op de achterflap van het in 2004 heruitgegeven boek van de schrijver staat geschreven: [11]

  • In 1937 en 1938 maakt A. den Doolaard een serie reportages over de dreiging van het nationaal-socialisme. Daarvoor bezoekt hij een aantal landen rondom Duitsland: België, Frankrijk, Tsjechië, Zwitserland en Oostenrijk. Als socialist en antimilitarist ziet Den Doolaard scherp wat de nazi's van plan zijn en wat Europa te wachten staat. Zo scherp, dat de "Völkische Beobachter" een haatstuk lanceert en hem beticht van "smadelijke berichtgeving".
    In Nederland zijn de reacties heel wat lauwer, ook nadat de reportages in boekvorm zijn verschenen. Men vindt Den Doolaard maar een opgewonden standje en meent dat hij schromelijk overdrijft. Het boek wordt genegeerd en voor Den Doolaards doen bitter slecht verkocht; slechts duizend gaan er over de toonbank. Na de Duitse inval in 1940 wordt het restant uit voorzorg vernietigd.
    Deze heruitgave, de eerste sinds 1938, is een eerherstel voor een van de weinige schrijvers in ons land met een vooruitziende blik. 

Ook de correspondent van de N.R.C. hoefde niet diep te spitten om de gruweldaden van het nieuwe regime te documenteren. Hendrik Jan Noordewier schreef niet alleen voor de NRC maar ook had hij een geheime bijbaan. Vanaf 1933 schreef hij regelmatig vertrouwelijke berichten, bedoeld voor een selecte groep van beleidsmakers, hoge ambtenaren en ministers in Den Haag. Zeker op Buitenlandse zaken, waar de latere minister Van Kleffens dan nog een hoge ambtenaar was en op Defensie, werden deze berichten nauwlettend gelezen. Op zijn minst was Den Haag vanaf 1933 op de hoogte gebracht van wat er zich afspeelde in nazi-Duitsland. In één van zijn 47 geheime rapporten schreef Noordewier, al in augustus 1933, over concentratiekampen en hij maakte zelfs - in een kleine opmerking vooraf - zijn excuses voor de walgelijkheden waarover hij moest rapporteren. [6]

GS- III A, de militaire afdeling buitenland, onder leiding van majoor J.G.M. van de Plassche en ondergeschikte kapt. CM Olifiers, wist veel informatie te verzamelen over de Duitsers, nieuwe Duitse regimenten, nieuwe vliegvelden. Informatie kwam binnen via aan de grens geplaatste Marechaussees die goede contacten over die grens hadden, Duitse kranten bleken een goede bron, Nederlandse zakenlieden die regelmatig verslag uit kwamen brengen, particulieren die, gedreven door hun afkeer van het Derde Rijk, vaste contacten met de dienst onderhielden. GS- III- A wist over de kracht van de Duitse militaire apparaat adequate inlichtingen bijeen te brengen. Wat Herr Reichskanzler met dat apparaat van plan was kon men uit al die waarnemingen eind 1939 nog niet met zekerheid vaststellen. [9]

De Nederlandse regering en vooral de ministers van Defensie en Buitenlandse zaken in De Haag wisten in grote lijnen wat er zich in Duitsland afspeelde en veel ontwikkelingen voorspelden weinig goeds. Van alle kanten kwamen berichten en verslagen binnen. Heel veel informatie kwam ook via de eigen diplomatieke kanalen. Vooral de Duitse herbewapening die in enorm tempo werd geforceerd, werd door de legertop als zeer zorgwekkend ervaren, te meer daar de legerleiding zelf moest vechten voor elke cent die door Defensie mocht worden uitgegeven. [6]

Wie in de periode 1930-1933 de Münchener Post er op na sloeg werd over de misdaden van de SA ruim geïnformeerd.
De redacteuren beschouwden de nazi's niet alleen als een politiek verschijnsel, maar ook als een groep gangsters. Uit de informatie uit die krant bleek dat de SA nauwe banden onderhield met de onderwereld met alles wat daarbij hoorde: intimidatie, mishandeling chantage, valsheid in geschrifte en moord en doodslag. [8]

Het is opmerkelijk om, met de kennis van nu, de toenmalige inschattingen terug te lezen in de Groene Amsterdammer van 15 april 1939. Daarin werd aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de balans opgemaakt van de militaire krachten. De niet onverdienstelijke conclusie luidde: 

  • De totalitaire staten kunnen aanvankelijk successen behalen, maar de laatste loodjes wegen het zwaarst en deze zouden o.i. voor de groote democratieën en Sowjet-Rusland zijn.

En over al die verontrustende ontwikkelingen bij de oosterbuur werd verder met geen woord in de media gerept. Dat de nazi's een oorlog zouden beginnen was toen in beperkte politieke en militaire kring wel duidelijk. En de grote vraag was: tegen wie en wanneer en hoe? 

**

 

De jaren 1936 en volgenden brachten den Hollanders, 
"de noodt en de periculen seer claer voor oghen".

De regeringsmaatregelen deden wel het moreel in het leger stijgen. Houding en stemming van de soldaten die in september 1936 voor legermanoeuvres waren opgeroepen bleken volgens opperofficieren uitstekend. Ook in dat jaar in werking gekomen "capitulanten-stelsel", dat verjonging en uitbreiding van het veel te kleine, vergrijsde korps beroepsofficieren beoogde, voldeed ondanks de lage beloning vrij goed. Verder was begin 1936 al de "Vereniging voor Nationale Veiligheid" ontstaan, die in november van dat jaar het "Luchtverdedigingsfonds" oprichtte met het doel jonge mannen gratis een opleiding tot vlieger te geven. 

Affiche. Voor de opleiding van vliegers -om de neutraliteit te versterken- werden particuliere bijdragen gevraagd.

De eigenlijke doorbraak kwam in 1937, toen de minister Van Dijk - dezelfde van de Dienstplichtwet 1922 - een defensiebegroting voor 1938 kon indienen, die voor het eerst belangrijke en kostbare wijzigingen in de wet van 1922 moest aanbrengen. De Kamer aanvaarde deze. Loting en het vooroefeninstituut werden uit de wet geschrapt. de lichtingssterkte werd van 19.500 op 32.000 man gebracht, terwijl de duur van de eerste oefening van vijf en een half op elf maanden werd gebracht. Bovendien werd 157 miljoen beschikbaar gesteld voor aankoop van materieel voor land- en zeemacht. 

Ook werd in 1937 overgegaan tot de aanwijzing van zeventien mobilisabele bataljons infanterie voor een - mogelijke - en zeer vroegtijdige mobilisatie. De Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid (B.O.U.V.) vond plaats op 27 september. Op 8 oktober konden zij weer naar huis. Zij hadden hun eerste "wacht" achter de rug en het land haalde opgelucht adem. 

Deze bataljons, samengesteld uit oudere lichtingen - jonge mannen bleven thuis en kregen wel of niet een werkelozen uitkering - moesten een "tijdige" bezetting van belangrijke strategische en tactische objecten mogelijk maken om tijdens een Algemene Mobilisatie een strategische overval te keren. 
Elk van de 24 regimenten vormden een zogenoemd 'grensbataljon' ( het 2e Bataljon) dat deel ging uitmaken van de Strategische Beveiliging. Samen met de Politietroepen waren er voortaan voor de Strategische Beveiliging ongeveer 10.000 man permanent onder de wapenen.

Een vijfjaren plan, het Urgentieprogramma, trad in werking. De verbetering in de duur der eerste oefening betrof, zoals beschreven, alleen de jongste lichting. Daar ons leger 15 lichtingen telde zou in 1954 het leger zijn maximum aan geoefendheid krijgen.

Eindelijk konden de zo broodnodige parate troepen worden gevormd in de vorm van grensbataljons. De inval van de dictator in Oostenrijk in maart 1938 - de Anschluss - versnelde in Nederland nog het tempo van de reorganisatie, al moest er bijvoorbeeld wat de legering der militairen aangaat nogal eens worden geïmproviseerd. 

*

 

4e Regiment Infanterie.

Lt. Kol. Buurman (C.-4R.I.) ; [25]

  • De steeds scherper verhoudingen aannemende politieke toestand in Europa noopte de regeering, nadat de IIe of z.g. Grensbataljons waren opgericht, tot het nemen van verschillende maatregelen. Alvorens echter hierop in te gaan, is het noodig eenige beschouwingen te wijden aan de gevolgen, die de laatste reorganisaties hadden voor het regiment.
    Toen dit nog bestond uit den Staf van het regiment en de Regimentsschool in tijd van vrede, was bepaald, dat bij mobilisatie deze laatste zou worden opgeheven. Het daardoor vrij komende beroepspersoneel werd verdeeld over het 4e Regiment zelf, het daaruit uit oudere lichtingen te vormen 28e Regiment Infanterie en de uit de dienstplichtigen van de regimentsschool en voorloopig vrijgestelden te vormen 4e Depotbataljon.

    Bij de oprichting van het IIe Bataljon zat de bedoeling voor, dat in een garnizoen in de nabijheid van de grens te legeren en het te belasten met de bewaking en verdediging van die grens tegen een onverhoedse overvalling.
    4R.I. zag zich daarvoor toegewezen het stadje WEERT in LIMBURG.
    Zoodra de dienstplichtige 5½ maand onder de wapenen had doorgebracht, ging hij voor 6 maanden over naar het IIe Bataljon, alwaar de oefeningen werden voortgezet. Allereerst deed zich een gebrek aan officieren en kader gevoelen, het aanwezige aantal moest nu toch bestemd worden voor twee bataljons, zoodat de regimentsschool, thans Ie Bataljon geworden ongeveer de helft van haar instructeurs moest afstaan, terwijl er reeds een tekort was, dat zeer veel luitenants bevorderd werden tot kapitein, waardoor een groot gebrek aan luitenants ontstond. Hetzelfde deed zich voor in de onderofficiersrangen. De ontbrekende plaatsen op de onderste sporten van den militairen ladder werden ingenomen door vrijwillige opkomst van dienstplichtig en reserve personeel, waarvan de oefeningen noodzakelijkerwijze nadeel moesten ondervinden. Een tweede gevolg was, dat in geval van mobilisatie het vrijwillig personeel nog meer verwaterd werd dan reeds het geval was. Het beroepspersoneel toch van de twee oorspronkelijke compagnieën moest binnen korte tijd worden verdeeld over acht bataljons, terwijl reeds de helft was bestemd voor het grensbataljon. 

*

 

De jongste legeruitbreiding herstelde het bataljonsverband door de oprichting van de z.g. grensbataljons.

  • Van de moderne infanterie wordt heel wat meer kennis en vaardigheid geëist, dan in de dagen, dat een infanterist volleerd was, indien hij kon marcheren, schieten met zijn geweer, en zijn verplichtingen in de velddienst en garnizoensdienst kende.
    Een infanterie-regiment bestaat thans uit tirailleurs, bedieningsmanschappen van de zware mitrailleurs, bediening van de mortieren, telefonisten, en optische seiners.
    Bij de tirailleurs kent men geweergroepen en mitrailleurgroepen. De mitrailleur is het hoofdwapen van de infanterie geworden.  De tirailleurs leren de behandeling van het geweer en van de z.g. lichte mitrailleur. De lichte mitrailleur wordt door de man gedragen; het wapen heeft luchtkoelingen heeft een vuursnelheid van 3 à 400 schoten  per minuut en schiet tot 1000 meter. Bij de mitrailleur behoort een lichte drievoetaffuit.  Een compagnie infanterie heeft 8 lichte mitrailleurs. Van niet minder belang voor de moderne infanterie is de opleiding van het verbindingspersoneel. Dat zijn de telefonisten, optische seiners. telefoonherstellers en ordonnansen.  Zij moeten een grote vaardigheid hebben in het telefonisch overbrengen van berichten, in gewoon- of geheimschrift. In het optisch seinen met vlag of met sluiter of met seinlamp in Morse- en geheimschrift, en in het leggen van veldkabels, inschakelen van telefoontoestellen. Ook het seinen naar vliegtuigen met behulp van een z.g. U-seinlamp, het seinen met een lichtpistool en het verzenden van berichten per postduif behoorde tot de vaardigheden der verbindingsdienst.

image-1 Inspectie 4GB

 

Er bleven tekortkomingen. Lt.Gen. J.J.G. baron van Voorst tot Voorst (C.-Veldleger.), bracht in april 1938 een inspectiebezoek aan de vier weken tevoren gevormde IIde bataljons (Grensbataljons), speciaal om zich op de hoogte te stellen van hun legering en oefening. Hij zag "veel goeds", maar had ook de volgende waarneming te rapporteren: [9]

  • In een garnizoen beantwoordde de cantine niet aan de meest elementaire eisen. In een ander garnizoen waren - na een maand - nog geen cantines. Ik zag een onderofficiersverblijf waar de kaalheid en ongezelligheid een stellige reden was dat hiervan geen gebruik werd gemaakt...
    In enkele garnizoenen werd in de open lucht (zonder afdek dus) gekookt in veevoederfornuizen, in andere at de troep nota bene nog steeds uit de keukenwagen zodat een goed en afwisselen menu voor het middageten niet was gewaarborgd... In een garnizoen was - na een maand - door de troep nog niet gebaad... In een garnizoen had de troep na een maand nog niet geschoten omdat geen schietschijvenmateriaal was. Aan geïmproviseerde schijven was niet gedacht.

 

Het grote publiek in Nederland bleef evenwel lauw en gereserveerd tegenover de grotere defensie inspanningen. Slechts een zeer kleine minderheid van de bevolking had oog voor de dreiging die vanuit het oosten in de lucht hing. De overgrote meerderheid liet zich zand in de ogen strooien of hield deze gesloten. 

Van goede informatie werd de Nederlander niet voorzien. De pers legde zichzelf een censuur op, men moest neutraal blijven. 
De regering meende (het was een inzicht dat de meeste hoofdredacteuren deelden), dat het verstandig was, in de berichtgeving een zekere neutraliteit in acht te nemen en, voorzover men al van antipathieën blijk gaf (meest waren dat antipathieën jegens het Derde Rijk), dat te doen in termen die niet te zeer aanstoot zouden geven.
Er werd veel met gedempte toon geschreven - er werd ook veel niet geschreven. Men meende met die zelfbeperking 's lands belang te dienen. Nog was Hitler een - bevriend - staatshoofd, iets onaardigs zeggen over deze persoon was dan ook een belediging en werd als zodanig vervolgd en bestraft. [9]

Vanaf 1930 mochten uitzendingen van de verschillende radio-omroepen "niet in strijd zijn met de veiligheid van den staat, de openbare orde of de goede zeden". Drie commissies waaronder de Radio Omroep Controle Commissie bekeken vooraf of de uitzendingen van de omroepen door de beugel konden.

*

Modernisering bewapening.

Daar wij geen wapenindustrie van enige betekenis bezaten moest het meeste materieel in het buitenland worden besteld, waar de wapenfabrikanten echter al tot hun oren in de orders zaten. Nederland bleek te laat in de wapenrace gestapt te zijn. Zo bleek men tijdens de Sudetencrisis in 1938 over vijfentwintig totaal verouderde en slechts twintig relatief moderne vliegtuigen te beschikken. Zowel in het buitenland als bij Fokker, Koolhoven en Aviolanda werden orders voor nieuwe vliegtuigen geplaatst. De moeilijkheid daarbij was weer dat veel materiaal voor de vliegtuigbouw uit het buitenland moest komen. [7]

Het nieuwe inzicht leidde onder meer tot een verdere motorisering van het leger. Hiervoor kwam allereerst de Lichte Brigade in aanmerking. Dit had tot gevolg dat in deze eenheid geen plaats meer zou zijn voor de bereden batterijen van het Korps Rijdende Artillerie. Op 2 mei 1938 besliste de minister van Defensie dat bij het korps de paardentractie geheel diende te verdwijnen. Dit voornemen tot volledige motorisering stuitte binnen het korps op veel verzet. Gevreesd werd dat de geestelijke en morele waarden er ernstig door zouden worden aangetast. De korpscommandant lt.kol. de Haan pleitte ervoor om het afschaffen van paarden bij het K.R.A. in ieder geval zo lang mogelijk uit te stellen. Er was meer verweer, want de essentie van de Gele Rijder was, vonden ingewijden, dat hij náást artillerist ook een ruiter was. De minister liet zich niet vermurwen. Hij hield vast aan de in 1938 ontworpen oorlogsorganisatie, die was vastgesteld op drie gemotoriseerde afdelingen, twee met de 7-veld en één met de 10,5 cm houwitser. De Fordsontrekkers die nodig waren voor het motoriseren van I-K.R.A. arriveerden pas in de eerste week van mei 1940.
Volgens de beschikking van de min. v. Def. van 20 maart 1939 moest bij het op voet van oorlog brengen van het leger uit het korps ook een depot-afdeling worden samengesteld. Deze opleidings- en aanvullingseenheid werd in Oegstgeest geplaatst en stond onder commando van de inspecteur der Artillerie.

Met de aanschaf van moderne vliegtuigen was men voorzichtig. Colijn wees op het grote gebrek aan geschikte piloten in Nederland. Een ander probleem was de snelheid waarmee de luchtvaart zich in die jaren technisch ontwikkelde. Colijn was bang dat duur ingekochte vliegtuigen na een paar jaar weer als verouderd bij het schroot gezet konden worden. De aanschaf van vliegtuigen moest dus geleidelijk gebeuren.
Terecht beducht voor het luchtgevaar gaf de regering in 1937 haar goedkeuring aan een ambitieus vierjarenplan voor de opbouw van een militaire luchtvaart. Samen met de luchtdoelartillerie werd de verdediging van het luchtruim georganiseerd in een commando luchtverdediging onder deskundige leiding van kolonel P.W. Best. [17]

Dat was nodig want toen, tijdens de Sudetencrisis, zesentwintig batterijen luchtdoelartillerie werden gemobiliseerd, bleken voor heel Nederland in totaal zegge en schrijven drie batterijen tot vuren in staat! Toch presteerde ons land het, door koortsachtige aankopen , op 10 mei 1940 liefst 355 luchtafweerkanonnen in stelling te hebben, terwijl al deze vuurmonden bovendien een deskundige bediening hadden. [7]

 

 

In 1939 en 1940 probeerden vermogende particulieren uit handel en industrie een eigen luchtafweer te organiseren. Daarbij werden hun werknemers ingeschakeld. Via speciale inzamelingsacties deed men een beroep op burgers van de grote steden om een financiële bijdrage te leveren.

 

 

 

 

image-1

Ook 's Gravenhage wilde geen bommenwerpers in haar luchtruim en financierde vier luchtdoelmitrailleurs. Aan de bevolking werd gevraagd geld te storten op Giro 10428 voor de resterende negen luchtdoelmitrailleurs.

Alles bij elkaar bracht de luchtdoelartillerie op 1 mei 1940 niet minder dan 10.000 man te velde. Ook in de opleiding van officieren kwam sinds 1938 weer schot, hoewel er nog veel te korten bleven.

**

 

Kristalnacht.

Een zuiver toeval - veel betekenis school er werkelijk niet in deze affecthandeling - wilde, dat een paar dagen van te voren, in het Duitse gezantschap te Parijs schoten hadden weerklonken. Een jong diplomaat, tussen twee haakjes allesbehalve een nazi, werd door een Joodse heethoofd dodelijk getroffen. Het is merkwaardig, dat de wereld nooit gehoord heeft waarom deze onzinnige aanslag, welke men motiveerde met de mishandeling van Opper-Silezische Joden, in werkelijkheid werd ondernomen. Daar intussen na de bezetting van Frankrijk geen monsterproces plaats vond, blijft het geoorloofd aan te nemen, dat er uit deze, "aanslag van het wereldjodendom" zelfs voor een Goebbels geen propagandistische munt was te slaan.

Maar de dood van deze diplomaat kwam Hitler zeer van pas. Zo kan men het slechts uitdrukken als men aan de maatregelen denkt die nu genomen werden. Nadat de dictator van zijn oorlog tegen de Tsjechen had moeten afzien, speurde hij toch een weergaloos schone gelegenheid om de met zoveel moeite opgezweepte revolutionaire hartstochten niet tot bedaren te laten komen. Nog voordat het resultaat van het gerechtelijk onderzoek bekend was, ja nog voordat de ongelukkige legatiesecretaris zijn laatste adem had uitgeblazen, stortte de bruine volkswoede zich uit over het Jodendom in stad en land.

Pogrom, die uitdrukking is bijna te mild om wat zich overal afspeelde, te kenschetsen. Geen Joodse woning die niet vernield werd, geen zaak die niet werd geplunderd, geen synagoge die men niet in brand stak. In minder dan 24 uur tijds vernietigde de joelende menigte miljoenen aan volksvermogen. Men hield er niet eens rekening mee of deze waarden werkelijk Joods eigendom waren of dat ze behoorden aan grossiers, die nergens mee te maken hadden, om maar helemaal niet te spreken van de schade, die de "geariseerde" verzekeringsmaatschappijen en banken dragen moesten.

Wie mede heeft moeten aanzien hoe op deze feestdag van de Beweging het losgelaten gepeupel door de straten trok, hoe het door een zinneloze vernielingswoede aangegrepen janhagel alles stuk sloeg wat niet spijkervast was, kan die verschrikkelijke uren nooit vergeten, ook niet temidden van onze tegenwoordige puinhopen. Neen, dat was geen rechtvaardige volkstoorn die uit moest woeden, dat was het opgehitste grauw dat zijn laaghartige drift op weerlozen koelen moest. Als opgejaagd wild vluchtten de door angst bezeten mensen door de straten. In hun haast werden ze alleen maar overtroffen door de snelheid waarmee rovende souteneurs en stelende sletten hun gestolen bontwaren, sieraden of andere kostbare "Joodse" voorwerpen in veiligheid brachten. Wekenlang was de politie er mee bezig althans een deel van deze goederen terug te krijgen. Natuurlijk werden ze niet aan de eigenaars overhandigd. De roofinstituten van de staat wilden hun aandeel in de buit.

Tot de eer van de bevolking zij gezegd, dat ze in overwegende meerderheid met deze troebelen niets te maken had. Met afschuw, met boze blikken, met een mistroostigheid, die haar oorsprong vond in kwade voorgevoelens, volgde ze de weerzinwekkende tonelen. Zoveel mogelijk ontweek ze de samenscholingen. Met ontzetting bewoog ze zich tussen de in het rond liggende puin hopen. Tenslotte dreigde de volkswoede, ditmaal een echte, zich tegen de partij te keren, zodat de bruine beulen opvallend snel met de opruimingswerkzaamheden begonnen. Alleen de uitgebrande ruines van de synagogen bleven nog geruime tijd staan. De stemming was nog niet "rijp" om, ze direct met de aardbodem gelijk te kunnen maken.

Om bij de schade nu ook nog de schande te voegen, legde men de Joden wegens het, geven van openbare aanstoot een boete op van miljarden, waarmee het reeds lang aan de gang zijnde wegroven van het Joodse vermogen eindelijk zijn van staatswege gesanctioneerde vorm, kreeg. Vergeleken met wat later gebeurde kan men deze pogrom misschien onschuldig noemen. Toch behoudt hij in de gang der revolutie zijn bijzondere plaats. Voor  het eerst werden de Jodenexcessen niet door overmatig ijverige plaatselijke partijleiders met of zonder politiebevoegdheid aangemoedigd. De bevelen en uitvoeringsbepalingen waren helemaal van bovenaf gekomen! De vernielwoede werd door de partij geënsceneerd en van staatswege gecontroleerd. Politie en brandweer ontvingen nauwkeurig instructie slechts in zoverre in te grijpen als de Arische omwonenden gevaar konden lopen.

Hoewel ook Himmler en Heydrich dit alles met handtekeningen bekrachtigden, heeft men ondertussen kunnen aantonen, dat waaraan toen al geen twijfel kon bestaan de "Führer" de aanstichter was van deze weergaloze excessen, die zulke vreselijke gevolgen na zich sleepten. [12]

Tijdens deze Kristalnacht, van 9 op 10 november 1938, werden in Duitsland bijna tweehonderd joden omgebracht en duizenden joodse winkels geplunderd en beklad. Ruim 260 synagogen gingen in vlammen op. Ruim 30.000 Joden werden opgepakt en naar concentratiekampen afgevoerd.

***

 

1939

Op 9 januari 1939 vierde het 4e Regiment Infanterie haar 125 jarig bestaan.

De courant "Het Vaderland" op 10 januari hierover :

  • Leiden.
    Met opgewektheid is gisteren het 125-jarig bestaan van het 4e Reg. Infanterie gevierd, zoowel van militaire zijde als door de burgerij, wier verhouding tot de mannen van het 4e steeds een zeer vriendschappelijke is geweest. Onder de reunisten, die voor den jubileumdag waren overgekomen, behoorden generaal Duynmaer van Twist, die in 1889 als jong luitenant bij het 4e diende, de gep. generaal Zeeman, in de mobilisatiejaren kapitein, prof. van Dorp en als oudste reunist de 91-jarige Arie van Rijn uit Leiden: in totaal waren 563 reunisten opgekomen. De "commandant van het vierde", overste M. van Mens, had zich in hoofdzaak met de voorbereidende maatregelen van de feestelijke herdenking belast en trad den geheelen dag, naast den huidigen commandant, overste H.D. Buurman, als gastheer op.
    Nadat te 7 uur reveille was geblazen en een gemeenschappelijke koffiemaaltijd was gebruikt, verzamelde men zich op het terrein van het Militair Hospitaal aan den Morschsingel, waar generaal Duymaer van Twist, den oudsten reunist, den heer Van Rijn, een lint met een herinneringsmedaille om den hals hing. Vervolgens werden twee kolonnes geformeerd, namelijk een stoet van reunisten, voorafgegaan door het Politiemuziekgezelschap onder leiding van den heer Bolderdijk, en een stoet van de huidige manschappen van het 4e, voorafgegaan door de Kon. Militaire Kapel onder commando van kapitein dr. C.L. Walther Boer, het geheel onder leiding van majoor P.D. Ravelli.
    Beide kolonnes trokken de vroolijk bevlagde stad door en langs de Lakenhal, waar zich verschillende militaire en burgerlijke autoriteiten hadden opgesteld. Van het college van B. en W. waren vertegenwoordigd de burgemeester. mr. A. van de Sande Bakhuyzen, de wethouders Tepe, Van Stralen en Verwey, de gemeentesecretaris, mr dr C.E. van Strijden, voorts de luit.-kol. Van Hillen namens den commandant der 1e divisie, generaal jhr Alting van Geusau, kolonel Bisschof van Heemskerk, commandant der 1e Inf. Brigade, majoor Tibo, van de staf der Brigade, de kolonel van den generalen staf, M.W.L. van Alphen, den gep. gen. Zeeman, de legerpredikant da E.L.Nauta, de ommandant van het 6e Reg. Veld Art. overste A. L. Drijfhout van Hooff en de commandant van het jubileerende reg. overste H.D. Buurman.
    Na het defilé ontving het gemeentebestuur de militaire autoriteiten in de Lakenhal, waar de burgemeester de gelukwenschen van de Leidsche burgerij overbracht.
    Op het terrein van den Morschsingel bood overste M. van Mens namens de oud-gedienden een bronzen gedenkplaat aan ter plaatsing in de Morschpoortkazerne.
    In de middaguren bood het gementebestuur het regiment en de reunisten een bioscoopvoorstelling in de Stadsgehoorzaal aan, terwijl de commandant op het regimentsbureau receptie hield. Na de feestdiners, welk door manschappen, onderofficieren gehouden werden, vereenigde men zich in de Stadsgehoorzaal, waar een avondfeest is gehouden.

*

 

Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid
BOUV

Tijdens de Sudetencrisis werd Telegram O uitgegeven, de eerste stap naar een mogelijke algemene mobilisatie. Het onweer trok echter over, maar niet voor lang. Op 15 maart 1939 bezetten de Duitsers Tsjechoslowakije en op 23 maart het Memelgebied. Toen een andere schurk uit Italië op 7 april Albanië binnenviel drong de legertop en de koningin aan op een algemene mobilisatie, Colijn weigerde vierkant, een algemene mobilisatie vond hij te duur en het gevaar voor Nederland niet acuut. ZIJ stemde toe met beperkte mobilisatiemaatregelen. Telegram O werd opnieuw uitgegeven, de 2e B.O.U.V. trad in werking. Als compromis werden niet minder dan achtentwintig bataljons opgeroepen en in totaal omvatten de genomen veiligheidsmaatregelen zelfs zo'n 100.000 man. De grenzen werden nu naar alle kanten tegen een overval bewaakt door de z.g. Reserve Grens Compagnieën.

Het hoge tempo waarmee in 1939 de herbewapening werd opgevoerd  - het Defensiefonds werd verhoogd tot honderd miljoen - laat zien dat de geruststellende woorden van de regering slechts schijn waren. De retoriek kwam steeds meer in tegenspraak met de genomen defensiemaatregelen.[17]  

 

Des nachts op 11 april,
Kreeg 't vaderland een gril.

Dit waren de eerste regels van een lied gemaakt naar aanleiding van het feit dat een aantal grootverlofgangers van het 4e Regiment Infanterie in de vroege morgenuren van de 11e april in 1939 een telegram ontvingen waarin hen werd medegedeeld dat zij zich per eerste gelegenheid bij hun onderdeel in de Morspoortkazerne te Leiden dienden te melden. (2e BOUV)
Hier kregen zij te horen dat zij bij de 4e Reserve Grens Compagnie waren ingedeeld. Dit betekende dat de opgeroepenen feitelijk dit onderdeel gingen vormen.
Grenscompagnie? Dat betekende een behoorlijk eind van huis. Maar tot hun verbazing en opluchting bleek de grens aan de Noordzee te liggen.

Om de neutraliteit te demonstreren, naar wellicht onze oosterburen, werd niet alleen de oostgrens maar nu ook de westgrens bewaakt.
In Katwijk werd de helft van de compagnie gelegerd alsmede het bureau van de commandant kapt. Hoogh, de foerier en de menagemeester. De andere helft werd verdeeld over Noordwijk, Noordwijk-Radio (NORA), bij Noordwijkerhout en na enige maanden ook een klein detachement aan de Wassenaarse Slag.
Om de kuststrook te beveiligen tegen aanvallen vanuit zee werden in de duinrand loopgraven en mitrailleursnesten aangebracht. In Katwijk voor het toenmalige hotel "Du Rhin", aan het einde van de boulevard bij de uitwatering en aan de andere zijde van die uitwatering.

 - "We waren", schreef sergeant Alphons Delforterie (4 Res. G.C.)

  • toen nog zo naïef om te denken dat we een landing vanuit zee wel konden verhinderen met 3 mitrailleurs en 30 geweren.

*

 

Het kabinet de Geer.

Ondanks het dreigende oorlogsgevaar ontstond er een regeringscrisis. Het vierde kabinet Colijn gaf de brui er aan. Op 10 augustus van 1939 kwam het kabinet de Geer tot stand. Het belangrijkste doel van het kabinet was om Nederland buiten de oorlog te houden door een zo krachtig mogelijke handhaving van de neutraliteit. Deze politiek had zich in de negentiende eeuw ontwikkeld. Aan de basis ervan lag toen welbegrepen eigenbelang. Door zich buiten de bondgenootschappen van de nationale staten te houden liep men de kleinste kans in een oorlog verzeild te raken en ondervond de handel de minste schade en vrijhandelspolitiek ging dan ook nauw samen met dit neutraliteitstreven. 
De nieuwe machthebbers in Nazi-Duitsland mochten niet geprovoceerd worden en dat was de reden dat de eerste politieke vluchtelingen uit dat land aanvankelijk wel werden toegelaten maar zeker niet van harte welkom waren. In Nederland werden in 1938 deze vluchtelingen voor nazi-terreur zelfs tot ongewenste vreemdelingen verklaard en aan de grens teruggestuurd, soms direct terug naar de concentratiekampen. Hoe dreigender het gevaar werd, hoe krampachtiger men reageerde.

De beeldvorming dat de Ned. regering tijdens de mobiliteitsperiode het invasiegevaar onderschatte is niet juist.
In de internationale diplomatieke en militaire archieven is veel materiaal te vinden over de Nederlandse perceptie van de Duitse dreiging dat in nog vrijwel geen publicatie is gebruikt. Daaruit blijkt zonneklaar dat de Nederlandse regering en de hoogste militaire leiding de Duitse dreiging serieus namen. [85]

Helaas was de Geer niet de man (70) om met bezielende kracht leiding te geven aan een regering die Nederland moest besturen in tijden van een dreigend oorlogsgevaar. In het kabinet de Geer werd het departement van Defensie beheerd door de partijloze minister, beroepsmilitair, A.Q.H. Dijxhoorn welke een gedegen kennis van Nederlandse defensievraagstukken had. Een pikant gegeven is dat hij daarvoor, als ondergeschikte van gen. Reijnders, van de een op de andere dag tot min. van Defensie werd benoemd en daardoor de superieur van Reijnders werd. Dijxhoorn was hiermee niet ingenomen, liever had hij een ander als opperbevelhebber gezien.

De functie van opperbevelhebber was niet bij wet geregeld. Daardoor kreeg hij met zijn aanstelling van de regering een instructie waarin stond vermeld dat hij met betrekking tot de uitoefening van zijn taak aan de regering verantwoordelijkheid moest afleggen. De regering in zijn geheel dus. Dijxhoorn, in tegenstelling tot gen. Reijnders, was van oordeel dat de opperbevelhebber alleen aan de minister van Defensie verantwoording diende af te leggen.
Deze constructie zou de nodige moeilijkheden op gaan leveren. 

H.J.A. Hofland, op 10 mei 2000 in het NRC:

  • Een jaar of twintig na de oorlog heb ik Eelco van Kleffens, in 1940 minister van Buitenlandse Zaken, gevraagd waarom Nederland zo angstvallig geen serieuze toenadering tot Engeland had gezocht. Hij zei: "Wij vonden het Verenigd Koninkrijk te zwak." Dat hij daarin geen ongelijk had, is in juni 1940 gebleken. De regering had geen keuze. Met de neutraliteitspolitiek bouwde ze op drijfzand, maar toenadering had het prijsgeven van zelfs die fundering betekend; voor Hitler de gezochte provocatie. De inval was onafwendbaar. De beproefde grondslag van onze buitenlandse politiek deugde niet meer, maar er was geen andere.

**

 

Ondanks de op gang gekomen inspanningen konden vele maatregelen niet meer op tijd worden uitgevoerd. De langdurige verwaarlozing van het defensieapparaat kon niet meer worden goedgemaakt. 
Die geringe waarde was ook de Duitsers niet ontgaan en de gevechtskracht werd niet hoog aangeslagen. De Duitse militair attaché in Nederland, Friederich-Carl Rabe von Pappenheim, kwam na in 1938 de Nederlandse manoeuvres in het Olympisch stadion te Amsterdam te hebben bijgewoond tot een vernietigende oordeel hetwelk hij aan zijn superieuren meldde; [29]

  • Die Truppe gab sich ziemlich Mühe. Trotzdem gab es für das Auge des deutschen Soldaten Bilder von grosser Komik. Über diese Manöver ist weinig zu zagen. Sie waren vom Standpunkt eines modernen Soldaten gesehen nichts mehr als ein Witz und nicht einmal ein guten, mit Kavallerie-Attacken und Infanterie Angriffen, mit eintrollten Fahnen und so weiter.

Ook schreef hij aan het nazi-bewind dat het Nederlandse leger niet tot enige offensieve actie in staat achtte. Zijns inziens zou ons leger zich defensief hooguit een week kunnen handhaven en dan alleen in een voorbereide stelling. [7]

Zeer weinig vertrouwen in de kracht van de Nederlandse defensie toonde ook de Engelse militairdeskundige B.H. Liddell Hart. Deze bracht zijn mening tot ontsteltenis van de Nederlandse militaire autoriteiten in zijn vele publicaties uitvoerig naar voren.

Bijgaande prent gaf aan hoe men in Australië over de Nederlandse defensie dacht. Uit Smith's Weekly, Sidney.

*

De Nederlandse regering hoopte, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal te kunnen blijven. Er werd bewapend en gemobiliseerd met het oog op afschrikking. Door militair vertoon moesten Duitsland enerzijds, Engeland en Frankrijk anderzijds afzien van een aanval op Nederlands grondgebied. Het geloof dat Nederland daarmee buiten het conflict kon blijven, was diep geworteld.

Toen op 23 augustus 1939 het Duits-Russisch akkoord werd gesloten ging in ons land voor de derde maal het Telegram A uit. [7]

Van vijandelijkheden tussen de Fransen in de bunkers van de Maginotlinie en de Duitsers in die van de Westwall daartegenover was op dit moment nog geen sprake. Hitler voerde -met een dubbele agenda- nog een diplomatieke strijd. Een Sitzkrieg noemden de Duitsers al gauw deze situatie, met een spottende verwijzing naar de Blitzkrieg waar ze op voorbereid waren. Drôle de guerre, zeiden de Fransen hoofdschuddend, een rare oorlog. Ook de Engelsen hadden hun eigen term; phoney war. Churchill bedacht een nog beeldender naam; Twilight war.

Gen.Oberst Leebs ( Obd. HGr. C.) omschreef in september de situatie als volgt; [33]

  • Die Propaganda am Oberrhein Hat doch gute Erfolge. Selbt Offiziere winken herüber. Plakate auf französischer Seite mit der Aufschrift: "Bitte nicht schießen, wir schießen nicht", beantworten die deutschen Truppen mit: "Wenn ihr nicht schießt, schießen wir auch nicht'.

 

De Duitse dictator in zijn duivelse geschrift: [11]

  • ... In grootte van de leugen ligt altijd een zekere factor van geloofwaardigheid omdat de brede volksmassa in de diepste grond van zijn hart eerder verdorven dan bewust en opzettelijk slecht is. Daardoor wordt hij vanwege de primitieve eenvoud van zijn gemoed eerder het offer van een grote leugen dan van een kleine, omdat hij zelf wel in het klein soms liegt, maar zich voor al te grote leugens zou schamen.
    Want zo'n onwaarheid zal niet bij hem opkomen; vandaar dat hij ook van anderen niet geloven zal hoe zij met geweldige brutaliteit de meest eerloze verdraaiingen begaan. Zelfs wanneer het hun verklaard wordt zullen zij nog lang in twijfel blijven, en toch nog de een of andere oorzaak als waar aannemen. Vandaar dat van de brutaalste leugen nog altijd wel iets blijft hangen - een feit dat alle grote kunstenaars der leugen en alle leugengenootschappen van deze wereld maar al te nauwkeurig kennen en dus ook laaghartig gebruiken
    Maar de beste kenners van de waarheid over de mogelijkheid van het gebruik van onwaarheid en laster waren te alle tijde de Joden....

De lezer moet hier tot de slotsom komen, dat de machthebbers van het Derde Rijk bij de door hen zo verafschuwden in de leer zijn gegaan.....

*

 

Berlijn 25 augustus

Met het niet aanvalsverdrag met Moskou op zak gaf Hitler om 14.30 uur heb bevel voor de Poolse veldtocht. Maar hij raakte in verwarring door de houding van Engeland en Frankrijk die dag. Beide landen hadden een verdrag  van wederzijdse bijstand met Polen gesloten. De geallieerden hadden na zes jaar genoeg van de schendingen van afspraken door de Rijkskanselier. De maat was vol!

Zijn collega dictator uit Italië had hem onder voorwaarde militaire steun toegezegd : de geallieerden moesten buiten een Poolse oorlog blijven. De kaarten lagen nu zo, dat dit waarschijnlijk niet het geval zou zijn. Er dreigde voor Hitler een twee frontenoorlog die hij juist met het pakt met de Russen had willen vermijden. Hij stelde de aanval om 18.15 uur uit, niet af.

De voorste legerafdelingen konden, na enkele schermutselingen met de Polen, worden teruggeroepen. Dit grensincident trok internationaal geen aandacht, het gebeurde meer. Daartegen zou het verstandig geweest zijn van de Polen om op een tweede actie acht te slaan en er tegen te protesteren. 
Nabij Cadca (Slowakije) overschreed een Duitse overvalgroep de Poolse grens en was op weg naar Mosty in de Jablonkapas, een belangrijke strategische positie, die volgens het plan van de opmars in een paar uur in Duits bezit moest worden gebracht voor de tegenstander door de algemene opmars werd gealarmeerd.
Hun doel was te verhinderen dat de treintunnel bij Mosty door de Polen werd opgeblazen. Vóórdat tegenorders hun bereikten hadden zij in de morgen van 26 september het stationsgebouw in Mosty veroverd en de ontstekingskabels kunnen verwijderen. Toen de eerste reizigers op het station arriveerden werden zij niet toegelaten. Even later kwam het gesprek binnen van de Duitse commandostaf. Een gesprek dat het einde betekende van de overval. Met de terugtocht werden enkele overvallers gevangen genomen. [76]

*

Men mag hier van geluk spreken dat de Rijkskanselier de oorlogvoering niet aan beroepskrachten overliet, maar zelf, tot in detail ter hand nam, van geen advies wilde weten en op zijn eigen intuïtie afging die steeds slechter werd. 

Na de relatief snelle overwinning op Frankrijk begon hij met het accepteren van de oorlog tegen het Britse Rijk zonder een helder inzicht hoe deze te winnen.
Wanneer zijn eerste aanzet om dit probleem te overkomen mislukte, reageerde hij door zich te keren tegen de Sovjet Unie, uit ideologische en strategische reden zijn eerdere primaire doel. Ook daar verwachte hij een eenvoudige overwinning zonder een tweede plan als succes achterwege bleef.

Dan, toen ook de mislukking aan het oostelijke front zichtbaar werd, verklaarde hij de USA de oorlog, welke hij onvermijdelijke achtte. Op dat punt, met Duitsland in gevecht tegen de drie grootste machten, kon alleen een wonder hem redden van een nederlaag.
Vanaf 1942 af, kon Duitsland alleen nog proberen zijn vijanden uit te putten maar de superieure bronnen en de toenemende geoefendheid van de geallieerde legers maakten de uitkomst eerst voorspelbaar en later onvermijdelijk.